Spurgeon wees het hypercalvinisme onder andere af omdat het de mensen afhield van hun enige zekerheid dat zij het recht hebben om in Christus te geloven: de onvoorwaardelijke bevelen en oproepen van het Evangelie. Het hypercalvinisme ontkent deze algemene roeping, die bestemd is voor iedere hoorder. In plaats daarvan beweert het dat de Schrift de nodigingen uitsluitend richt tot bepaalde personen – tot de berouwvolle mensen, de ‘zwaar belasten’, de overtuigden, de ‘gevoelige’ zondaars enzovoort. Onder zo’n prediking moeten de hoorders van het Evangelie eerst een recht in zichzelf vinden voor zij kunnen geloven dat de nodigingen van Christus voor hen persoonlijk zijn. Persoonlijke ervaring wordt zo een noodzakelijke voorwaarde en een kwalificatie die nodig is voor iemand de Bijbelse beloften kan geloven. Hier tegenover stelde Spurgeon dat het schriftuurlijke recht voor de onbekeerden om te mogen vertrouwen op Christus niet op iets in de mens zelf berust. Het recht om te geloven ligt in de nodiging van Christus.
Zijn hele prediking van het Evangelie kwam neer op het feit geen enkele zondaar meer recht had dan een andere zondaar om zich tot Christus te wenden. Het recht ligt uitsluitend in de Schrift. Nog voordat een mens ook maar enig verlangen heeft om gered te worden is het zijn plicht om in Christus te geloven. Want het is niet zijn gewilligheid die hem het recht geeft om te geloven. Mensen moeten geloven in gehoorzaamheid aan Gods bevel. God beveelt alle mensen dat zij zich bekeren. Dit is de grote opdracht: ‘Gelooft in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden.’ De ambassadeurs van Christus hebben de bevoegdheid om alle mensen uit alle windstreken en elk geslacht op te roepen om het Evangelie te geloven, met de belofte van persoonlijke zaligheid voor ieder die gelooft. De boodschap is niet: ‘Wacht op gevoelens’’ maar: ‘Geloof en leef’ ‘Ik zie nergens dat Jezus Christus zondaren zegt te wachten, maar wel heel vaak dat Hij hen aanspoort om tot Hem te komen.’
De hypercalvinisten antwoordden hierop dat als allen geroepen zouden zijn om in Christus te geloven zij een leugen zouden moeten geloven. Christus is immers niet voor alle mensen gestorven. In hun opvatting is een algemeen recht om te geloven een ontkenning van het feit dat de verlossing beperkt en persoonlijk is. Zo hadden zij een reden te meer om Spurgeon te verwijten dat zijn leer niet samenhangend was, want hij geloofde wel in de persoonlijke verzoening, maar riep toch alle mensen op om in Christus te geloven. Maar in overeenstemming met de Schrift riep Spurgeon de zondaar niet op om te geloven dat Christus voor hem gestorven was. Zijn oproep tot de zondaar is dat hij zich tot Christus moet wenden, niet omdat hij al gered is, maar juist omdat hij verloren ligt en tot Jezus moet komen om gered te worden. Hypercalvinisme en arminianisme dwalen beiden door te denken dat kennis van de uitgestrektheid van de verzoening noodzakelijk is om werkelijk te geloven. Maar dat is niet zo.
Het is zoals John Rippon schreef toen hij het met Gill oneens was over het zaligmakend geloof: Als een zondaar gelooft in Christus gaat het er niet om dat hij zichzelf verzekert dat Christus voor hem persoonlijk is gestorven. Dat is wat elke Arminiaan doet, die aan de algemene verzoening vasthoudt. Ondertussen zijn er heel veel armi- nianen die er duidelijk blijk van geven dat zij het zaligmakend geloof niet bezitten. Maar ‘geloven in Hem’ is zo’n daadwerkelijk vertrouwen in het schriftuurlijk getuigenis aangaande Christus dat het een persoonlijke toewending naar Hem uitwerkt om door Hem gered te worden.’
Hiermee is de vraag nog steeds niet beantwoord hoe de zaligheid aan zondaren kan worden aangeboden, terwijl Christus die niet voor hen verwierf. Spurgeon negeerde deze vraag. Hij zei dat het God niet behaagd heeft dit mysterie aan ons te openbaren. Voor hem was het genoeg om te weten, dat Christus Zichzelf aan allen aanbiedt. Het Evangelie is voor ‘alle creaturen’. Ieder die tot Hem komt zal behouden worden en ieder die Hem afwijst zal geen verontschuldiging hebben. De kern van zijn verstaan van de Schrift is een algemene, universele verkondiging van het goede nieuws met een recht voor ieder mens. Aan de ‘oversten van Sodom’ bijvoorbeeld, in Jesaja 1:18, zegt God: ‘Komt dan, en laat ons te samen rechten … al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw.’ ‘Dit waren mensen,’ zegt Spurgeon, ‘die in Gods ogen de meest afschuwelijke afgoderij bedreven’ en toch zijn het juist deze mensen die genodigd worden om genade te ontvangen, net zoals de mensen die Christus gekruisigd hadden, werden genodigd op de Pinksterdag.
Zo gaat Spurgeon verder met zijn stelling vanuit het Nieuwe Testament te bewijzen: ‘Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt’ zei Petrus. John Bunyan zegt daarover: ‘Iemand uit de menigte kan nu opstaan en zeggen: ‘Maar ook ik joeg hem aan het kruis!’ ‘Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt.’ ‘Maar ik dreef de nagels in zijn handen!’ zegt een ander. ‘Een iegelijk van u,‘ zegt Petrus. ‘En ik stak mijn tong uit en staarde naar zijn naaktheid en zei: ‘Zo Hij Gods Zoon is, dat Hij afkome van het kruis!’ ‘Een iegelijk van u,‘ zei Petrus. ‘Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt.’ Het doet mij zo veel verdriet dat velen van onze calvinistische broeders totaal niet weten wat het calvinisme inhoudt. Het spijt mij het te moeten zeggen, maar nooit hebben volgelingen zo’n karikatuur gemaakt van degene die ze zeggen na te volgen als de volgelingen van Calvijn. Velen zijn bang om te preken over deze tekst van Petrus … En als ik het doe, zeggen ze dat ik niet zuiver ben. Maar dat maakt me niks uit. Ik weet dat God mijn oproepen aan alle soorten zondaren heeft gezegend. Niemand zal mij verhinderen om het aanbod van vrije genade te preken zolang als ik die in dit Boek kan vinden.
Op grond van de Bijbel leerde Spurgeon dus dat het aanbod van genade niet beperkt moet worden tot mensen die bepaalde ervaringen hebben gehad. Maar bovendien veroorzaakt zo’n beperking voor verwarring in de ziel van hen die in geestelijke nood verkeren en lopen ze daardoor het gevaar wettisch te worden. Hij diept dit onderwerp uit in een preek met de titel ‘Het recht om te geloven’. De preek handelt over 1 Johannes 3:23, waar staat: ‘En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon Jezus Christus.’ Spurgeon zegt daarover: ‘In onze dagen stellen sommige predikanten dat een mens eerst wedergeboren moet zijn voordat we hem mogen dringen tot het geloof in Jezus Christus. Volgens hen moet er eerst enig genadewerk in het hart aanwezig zijn voor iemand mag geloven. Dit is een valse leer. Het neemt het Evangelie voor zondaren weg en stelt er een Evangelie voor heiligen voor in de plaats. Broeders, als we de aard van onze grote opdracht overwegen is de eis om te geloven in Christus het enige recht voor de zondaar. Hoe luidt die opdracht? ‘Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen.’ Volgens de anderen zou deze opdracht moeten luiden: ‘….predikt het Evangelie aan alle wedergeboren mensen, aan elke overtuigde zondaar, aan elke gevoelige zondaar.’ Maar dat staat er niet! Er staat ‘aan alle creaturen.’
Als het algemene recht wordt ontkent en subjectieve ervaringen als voorwaarde worden gesteld om Christus als Zaligmaker te vertrouwen, moet dat wel tot verwarring en wetticisme leiden. Zulk onderwijs zorgt ervoor dat zondaren op zichzelf zien in plaats van op Christus. De mensen worden er op deze manier van overtuigd dat een gebroken hart en een zware zondelast een soort kwalificatie voor het geloof zijn. Maar dat eist van toekomstige bekeerlingen een onderscheidingsvermogen dat niet naar de Schrift is. Overtuigde zondaren kunnen zichzelf helemaal niet begrijpen. Ze vrezen vaak dat ze in het geheel niet de ware overtuiging van hun zonden bezitten. Inderdaad, de Heilige Geest overtuigt van zonde, maar de Schrift zegt niet dat Hij voorafgaand aan het geloof de overtuigden verzekert dat zij waarlijk overtuigd zijn. Hierover zegt Spurgeon in dezelfde preek over ‘Het recht om te geloven’: Ik ben ervan overtuigd dat een prediking die het recht om te geloven op andere gronden legt dan op de Evangelieopdracht, de berouwvolle zondaar verdriet doet en de hypocriet vertroost. Deze prediking maakt dat de arme ziel die werkelijk berouw heeft, voelt dat hij niet in Christus mag geloven, want hij ziet zoveel hardheid in zijn eigen hart. Hoe geestelijker een mens is, hoe ongeestelijker hij zichzelf ervaart… Vaak is het zo dat de meest berouwvolle mensen zichzelf beschouwen als de onboetvaardigste!!
Als we zondaars in de prediking voorhouden dat ze een bepaalde zondekennis en een zekere mate van overtuiging moeten hebben, drijft dat de zondaar juist van God in Christus weg en werpt dat hem op zichzelf terug. Deze mens zal zich direct beginnen af te vragen: ‘Heb ik een verbroken hart? Voel ik de zondenlast?’ Ook dit is een vorm van het zien op zichzelf. De mens moet niet op zichzelf zien om redenen te vinden voor Gods genade.’ Spurgeon zag zijn mening bevestigd door zijn eigen bevindingen en die van anderen toen ze onder overtuiging liepen: ‘Toen ik las ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven,’ zei ik, ‘Dat is voor mijn broeder of mijn zuster,’ of voor anderen om mij heen. Zij waren echt ‘vermoeid en belast’, dacht ik. Ik niet. En, God is mijn Getuige, hoewel ik weende en treurde tot mijn hart in mij brak, mijn antwoorden waren daar niet naar als mij gevraagd zou worden of ik mijn zonden beweende. Ik zou antwoorden, ‘Nee, ik heb nooit oprecht berouw gehad over mijn zonden.’ ‘Voelt u de last van de zonden dan niet? Nee! Maar u bent werkelijk een overtuigde zondaar!’ ‘Nee,’ zou ik antwoorden, ‘dat ben ik niet.’
Het enige kruid voor zondaars dat hiertegen gewassen is, bestaat uit het doorgronden van het absoluut vrije en algemene aanbod van het Evangelie: ‘Het Evangelie is dat u in Jezus Christus geloven moet; dat u alles buiten uzelf zoekt en alleen op Hem steunt. Zegt u: ‘Ik voel me zo schuldig’? U bent zéker schuldig, of u het gevoelt of niet; u bent veel schuldiger dan u beseft. Kom tot Christus omdat u schuldig bent, niet omdat u klaar bent om te komen door op uw schuld te zien. Vertrouw niets van uzelf, zelfs niet uw gevoel Hem nodig te hebben.
Zondaars, sta me toe u aan te sporen met woorden van leven. Jezus wil niets van u, niets, maar dan ook niets, niets dat u moet doen, niets wat u moet voelen. Hij schenkt Zelf het werken en het gevoel. In lompen gehuld, zonder een stuiver op zak, zoals u bent, verloren, verlaten, eenzaam, zonder goede gevoelens en zonder hoop. Toch komt Jezus tot u en Hij spreekt u toe met deze woorden van barmhartigheid: ‘Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’
‘Die tot Mij komt’: … zo iemand zou schuldig kunnen zijn aan een afschuwelijke zonde, te erg om zelfs genoemd te worden. Maar als hij tot Christus komt, zal hij geenszins uitgeworpen worden. U kunt uzelf zwarter dan zwart gemaakt hebben, zwart als de nacht of als de hel. Ik weet niet wie er vanavond allemaal in deze zaal zitten, maar als er rovers of moordenaars zouden zijn, zou ik ook hen bidden om tot Christus te gaan, want Hij zal hen niet uitwerpen. Er is geen grens gesteld hoe groot iemands zonde mag zijn. Iedereen in de hele wereld – elke Godlasterende, duivelse persoon die tot Christus gaat, Spurgeon sprak op deze manier omdat hij wist dat de Geest van God in de bekering van de zondaar diens morele vermogens niet uitsluit, maar er juist gebruik van maakt. Hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden van T.J. Crawford: De zondaar mag met recht pleiten en hoopvol vertrouwen op Gods belofte om leven te schenken aan zielen die ‘dood waren door de misdaden en de zonden’, alleen omdat de nodiging van het Evangelie tot ieder is uitgegaan. Als dat bevel beperkt of voorwaardelijk gemaakt wordt, en een zondaar ver tekort schiet ten opzichte van de eisen van het Evangelie, is er geen grond om te denken dat het gepaard zal gaan met de levendmakende kracht van de Heilige Geest?
Menselijke verantwoordelijkheid
Met deze twee overtuigingen – namelijk dat de nodiging van het Evangelie tot ieder moet uitgaan en dat het recht om te geloven ligt in de geboden en beloften van het Woord – komen we bij het hart van het geschil tussen het Bijbelse calvinisme en het hypercalvinisme. Dat betreft de plaats die de menselijke verantwoordelijkheid inneemt oftewel zijn vrijheid om te handelen. De terminologie is hier van belang. Handelingsvrijheid moet niet verward worden met ‘vrije wil’. Sinds de zondeval heeft de mens zijn verantwoordelijkheid niet verloren, maar wel het vermogen, de wil, om God te gehoorzamen. Daarom kon Spurgeon ook zeggen: ‘Meer dan enig ding vrees ik dat u wordt overgelaten aan uw eigen vrije wil.’ Het hypercalvinisme redeneert dat van zondaars niet geëist kan worden wat voor hen onmogelijk is, namelijk om in Christus te geloven voor hun behoud. Het vermogen om te geloven hebben alleen de uitverkorenen, en dan nog alleen op het tijdstip dat door de Geest van God bepaald is. Als
Het is nooit door Spurgeon betwijfeld dat een werk van God in het hart nodig is voor een zondaar tot Christus komt. Integendeel, hij preekte dit overduidelijk. Maar dat is niet waarmee de zondaar zich bezig moet houden. Zijn aandacht moet gericht zijn op het recht. God heeft veel te doen in ons, maar eist niets van ons voordat we tot Christus komen. De weg naar de genade en het recht op de genade zijn niet hetzelfde. ‘Zondaren’, zegt Owen, wordt niet voorgehouden om er eerst zeker van te zijn dat hun zielen wederomgeboren zijn om vervolgens te geloven. Ze worden opgeroepen om te geloven dat de verzoening van hun zonden hun geschonken wordt in het bloed van Jezus Christus. Het is niet hun plicht om zich af te vragen of ze het geloof bezitten of niet, maar om daadwerkelijk te geloven. Geloof in beoefening zal zich vanzelfsprekend als geloof openbaren.’ (Works of John Owen, vol. 6, p. 598). God werkt in het hart en met de beloften. Als het inwendige werk van God tegenover de oproep om de beloften te geloven gesteld wordt, zoals de hypercalvinisten over het algemeen doen, veroorzaakt dat verwarring voor zoekende zielen.