Een vriend van tollenaars en zondaars. (Mattheüs 11:19) Lees verder Jesaja 55:1—7.
Er is een plaats in Engeland, in de buurt van Winchester, waar aan iedere voorbijganger een stuk brood wordt gegeven als daarom gevraagd wordt. Wie hij ook is, hij hoeft maar op de deur van het St. Cross Ziekenhuis te kloppen en er is brood voor hem. Jezus had zondaren zo lief dat Hij een St. Cross Ziekenhuis heeft gebouwd zodat, wanneer een zondaar maar honger heeft, hij maar te kloppen heeft en krijgt wat hij wil. Nee, Hij heeft het beter gedaan, Hij heeft in dat ziekenhuis een bad gebouwd en wanneer een ziel zwart en vuil is, hoeft hij daar maar heen te gaan en hij wordt gewassen. De fontein geeft oneindig water en werkt altijd. Er is nog nooit een zondaar geweest die in dat bad gegaan is en er achter kwam dat zijn vlekken niet weggewassen konden worden. Zonden van scharlaken en karmozijn zijn verdwenen en de zondaar is witter dan sneeuw. En alsof dat niet genoeg was heeft Hij in zijn ziekenhuis van het kruis een kledingkast gebouwd. De zondaar mag daar, gewoon als zondaar met niets in zijn handen, leeg en naakt, komen om van top tot teen bekleed te worden. Als hij een soldaat wil zijn, krijgt hij niet alleen een onderkleed, maar hij kan ook een harnas krijgen wat hem van de onderkant van zijn voeten tot de bovenkant van zijn hoofd zal bedekken. Als hij een zwaard wil, of een schild, dan zal hij dat krijgen. Er is niets wat zijn hart verlangt en goed voor hem is wat hij niet zal krijgen. Hij zal geld hebben zo lang als hij leeft en een eeuwige erfenis van heerlijke schatten wanneer hij binnenkomt in de vreugde van zijn Heere
Ter overdenking
De gekruisigde Christus trekt zondaren naar zichzelf (Johannes 12:32–33). Als wij tot Hem komen, is Hij de volmaakte Gastheer die niemand terugstuurt (Johannes 6:37). Hij geeft hen de beste gastvrijheid (Johannes 6:35). Hij kan volkomen worden aanbevolen door iedereen die in waarheid tot Hem komt (Johannes 6:68–69).
Preek nr. 556, 29 augustus (onbekende datum)