Want indien ons hart ons veroordeelt, God is meerder dan ons hart en Hij kent alle dingen. “Geliefden! indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God.1 Joh. 3:20,21
Het gebrek van velen is, dat zij geestelijke dingen volstrekt niet ter harte willen nemen, maar ze allen op een oppervlakkige wijze willen behandelen. Wij moeten onze toestand aan een streng onderzoek van de rechthank van ons eigen geweten onderwerpen.
Sommigen, die tot een betere klasse behoren, stellen zich te vreden met de uitspraak van hun hart en vergeten de hogere tribunalen en daarom worden zij u vermetel, of onnodig ontroerd en benauwd. Wij zullen thans bij de oordelen en uitspraken van dit lagere tribunaal stilstaan. Wij kunnen hier hebben
I. Een juist oordeel over ons zelf.
Laat ons van het proces een kort overzicht nemen.
1. Het hof houdt zitting in naam van de koning. De beschuldiging tegen de gevangene is voorgelezen. Het geweten klaagt aan en haalt de wet aan, die op de aangevoerde punten van toepasing zijn.
2. Het geheugen legt getuigenis af omtrent het feit van zonde in voorbijgegane jaren en van zonde, die nog kort geleden gepleegd is. De gevallen worden genoemd. Zonden tegen de Sabbat. Overtreding van elk van de Tien Geboden. Verzuim of nalatigheid in allerlei opzicht. Verwerping van het evangelie. Tekortkoming met betrekking tot beweegredenen, gemoedsgesteldheid, enz.
3. Kennis en wetenschap getuigen dat de tegenwoordige toestand van hart en gemoed en wil niet in overeenstemming is met het Woord.
4. Eigenliefde en hoogmoed voeren goede bedoelingen en godvruchtige daden aan. Hoor de verdediging! Maar helaas! zij is niet waard, dat men er naar hoort. De verdediging is slechts een van de “toevluchten van de leugen.”
5. Het hart, rechtsprekende naar de wet, veroordeelt. Van nu aan leeft de mens als in een cel van de veroordeelden in vrees voor dood en hel.
Indien zelfs ons partijdig, slechts half verlicht hart ons veroordeelt, dan mogen wij wel sidderen bij het denkbeeld om voor de Heere God te verschijnen.
Het hogere hof is meer strikt rechtvaardig; het is beter ingelicht, heeft meer gezag en is meer bij machte om te straffen. God weet alles. Vergeten zonde, zonden van onwetendheid, zonden, die maar half gezien zijn door ons, zijn allen voor Gods aangezicht.
Welk een schrikkelijke toestand! Veroordeeld door het lagere hof met de zekerheid, dat het hogere hof die veroordeling zal bevestigen!
II. Een onjuiste uitspraak tegen ons zelf.
Het geval is gelijk aan het vorige. Het vonnis schijnt op de beste gronden te berusten.
Maar als het voor het hogere tribunaal komt, wordt het vernietigd en dat wel om goede en gegronde redenen.
1. De schuld is reeds door de heerlijke Borg van de mensen betaald.
2. De mens is niet dezelfde mens; hij heeft wel gezondigd, maar hij is van de zonde gestorven en nu leeft hij als een, die van Boven geboren is.
3. De getuigenissen ten zijn gunste, zoals de verzoening en de nieuwe geboorte, waren in het lagere hof vergeten, onderschat, of verkeerd beoordeeld; vandaar dat hij veroordeeld werd. Als deze dingen behoorlijk in aanmerking worden genomen, dan moet het vonnis van de veroordeling worden vernietigd.
Het getuigenis, waarnaar de ziekelijke geweten zocht, was iets, dat zij onmogelijk kon vinden, omdat het niet bestond, namelijk: natuurlijke goedheid, volmaaktheid, onafgebroken blijdschap, enz. De rechter was onwetend en wettisch gezind en bijgevolg was de uitspraak verkeerd. In hoger beroep zal de zaak opgehelderd worden “God is meerder dan ons hart en Hij kent alle dingen.”
III. Een rechtvaardige vrijspraak.
Soms gebeurt het, dat het naar recht is, dat ons hart “ons niet veroordeelt.”
Het argument voor de niet-veroordeling is goed en geldig. Wij hebben de navolgende getuigenissen als bewijs, dat wij godvruchtig zijn.
1. Wij zijn oprecht in onze belijdenis van liefde tot God.
2. Wij zijn vervuld met liefde tot de broederen.
3. Wij rusten op Christus en op Hem alleen.
4. Wij smachten naar heiligheid.
Het gevolg van deze gelukkige uitspraak van het hart is dat wij- Vertrouwen God waarlijk toe te behoren. Vertrouwen, dat wij door Jezus Christus met God verzoend zijn. Vertrouwen, dat Hij ons geen leed zal doen, maar ons zal zegenen. Vertrouwen, dat Hij ons gebed zal horen en verhoren. Vertrouwen, dat wij in het toekomend oordeel op de laatste grote dag het loon van de genade zullen ontvangen.
IV. Een onrechtvaardige vrijspraak.
1. Een zichzelf bedriegend hart kan weigeren zich te veroordelen; maar dat verhindert niet, dat God ons zal oordelen. Hij zal het zelfbedrog aan het licht brengen.
2. Een onoprecht hart kan vrijspreken, maar dit geeft ons geen vrijmoedigheid tot God.
3. Een bedrieglijk hart wendt voor vrij te spreken, terwijl het in zijn binnenste toch eigenlijk veroordeelt.
Indien wij thans terugdeinzen voor het oordeel, wat zullen wij dan doen in het grote oordeel ten laatsten dage? Welk een ontwaken, als wij ten laatste veroordeeld zijn geworden!