Want het woord van God is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard en gaat door tot de verdeling van de ziel en van de samenvoegselen, en het merg en is een oordeler van de gedachten en van de overleggingen van het hart. Hebr. 4:12
Het Woord van God is een naam voor Christus zowel als voor de Schrift.
Aan deze plaats is de Schrift bedoeld, maar de Here Jezus is daar nooit van afgescheiden, ja Hij is de substantie, het wezen van het geschreven Woord.
De Schrift is wat zij is, omdat de Here Jezus er zich in belichaamt.
Beschouwen wij naar aanleiding van deze tekst
I. De hoedanigheden van het Woord.
1. Het is goddelijk. Het is het Woord van God.
2. Het is levend. “Het Woord van God is levend.” In tegenstelling met onze woorden, die voorbijgaan; Gods Woord is blijvend. Het heeft leven in zichzelf. Het is “het levende en eeuwig blijvende Woord van God.” Waar het komt, schept het leven. Het kan nooit vernietigd of uitgeroeid worden.
3. Het is “levend en krachtig.” Het brengt overtuiging en bekering. Het werkt vertroosting en bevestiging. Het heeft macht om tot grote hoogten van heiligheid en geluk op te heffen.
4. Het is snijdend. “Scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard. Het snijdt in alle richtingen. Het is een en al scherpte. Het zal allen, die het aanraken, meer of minder wonden. Het doodt de eigengerechtigheid, de zonde, het ongeloof, enz.
5. Het is doordringend. Het “gaat door tot de verdeling van de ziel.” Het baant zich een weg naar het harde hart. Het dringt heen door de kleinste opening, gelijk de pijl, die doordrong tussen de gespen en het pantsier.
6. Het weet te onderscheiden. “Tot de verdeling van de ziel en van de geest.” Het maakt scheiding tussen zaken, die veel overeenkomst hebben met elkaar: natuurlijke en geestelijke godsdienst. Het maakt scheiding tussen het uitwendige en het inwendige: tussen uitwendige en inwendige godsdienst “der samenvoegselen en des mergs.” Het doet dit door zijn eigen doordringende en onderscheidende hoedanigheden.
7. Het is ontdekkend. “Een oordeler van de gedachten en van de overleggingen van het hart.” Het klieft de mens, zoals de slachter de os klieft en het legt de verborgen gaven en neigingen van de ziel bloot. Het legt onze gedachten bloot, onze voornemens, onze innerlijke werkingen. Het beoordeelt ze en schat ze naar de rechte waarde. Het gaat hun wendingen en kronkelingen na en toont hun dubbelhartig karakter. Het goede goedkeurende, het kwade veroordelende. Dit alles hebben wij gezien in de prediking van het Woord van God. Hebt gij het niet als zodanig leren kennen?
II. Wat wij hieruit hebben te leren.
Dat wij het Woord grotelijks moeten eren, als waarlijk gesproken door God.
Dat wij ons tot het Woord moeten wenden tot levendmaking van onze ziel.
Dat wij er kracht aan moeten ontlenen, als wij de strijd van de Waarheid strijden.
Dat wij er snijdende kracht aan moeten ontlenen, om onze eigen zonde te kunnen doden en het heersend kwaad van de dag te helpen bestrijden.
Dat wij er doordringende kracht aan moeten ontlenen, als wij het hart en het geweten van de mensen wensen te bereiken.
Dat wij het moeten gebruiken zelfs voor de hardnekkigste, ten einde hun geweten te doen ontwaken en hen van zonde te overtuigen.
Dat wij door middel van het Woord tussen leugen en waarheid moeten weten te onderscheiden.
Dat wij er ons zelf, onze gevoelens, onze voornemens, onze daden en alles wat in ons is door moeten laten beoordelen.
Houden wij ons aan dit zwaard van de Heere, want er is geen ander, dat zo levend is en zo krachtig.
Laat ons het gevest van dit zwaard met vaster hand dan ooit aangrijpen.
“De doffen ongeoefende geest van een Muzelmanse vrouw op te wekken,” zegt Miss Whately, “is een zwaar werk, want zij zijn als verzonken in onwetendheid en verlaging; maar toen ik onlangs met een van haar las, riep zij uit: “Wel! het is precies alsof ik in de donker op straat was en gij een lantaarn voor mij hadt aangestoken, om mij bij te lichten op de weg”.