Zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed. Gal. 1:16
De bekering van Paulus is een merkwaardig bewijs van de waarheid van het Christendom. De beschouwing ervan is voor vele nadenkende personen het middel tot bekering geweest.
Hij is een edel voorbeeld van de macht van het evangelie over mannen van betekenis, geleerden, mannen van een ijverige, werkzame geest en van een krachtig karakter.
Toen Paulus bekeerd was, heeft hij een onafhankelijke gedragslijn gevolgd.
Van God geleerd zijnde,
Is hij niet te rade gegaan bij hen, die reeds gelovigen waren, opdat hij de schijn niet zou hebben dat hij zijn godsdienst uit de tweede hand zou hebben ontvangen.
Hij is niet te rade gegaan bij zijn bloedverwanten, die hem voorzichtigheid zouden hebben aangeraden.
Hij is niet te rade gegaan bij zijn eigen belangen, die allen in de tegenovergestelde richting lagen. Deze heeft hij om Christus wil schade geacht.
Hij is niet te rade gegaan bij zijn eigen veiligheid, maar hij heeft zijn leven beschikbaar gehad voor Jezus.
Deze onafhankelijke gedragslijn was gerechtvaardigd en behoort te worden nagevolgd.
I. Het geloof behoeft geen andere machtiging dan de wil van God.
1. In alle eeuwen hebben de godvruchtigen naar die overtuiging gehandeld. Noach, Abraham, Jakob, Mozes, Simson, David, Elia, Daniël, de drie jongelingen, die in de vurige oven werden geworpen enz.
2. Meer te vragen, dat is de Heere te verloochenen als onze Gebieder en Gids en de mens in zijn plaats te stellen.
3. Te aarzelen uit eigenbelang is de Heere openlijk te tarten.
4. De eisen van de plicht te onderwerpen aan het oordeel van het vlees, dat staat lijnrecht tegenover het karakter en de aanspraken van de Heere Jezus, die zich aan ons heeft gegeven en die verwacht, dat wij ons aan Hem zonder vraag en zonder terughouding overgeven.
5. De plicht uit te stellen totdat wij zodanig een consult gehouden hebben, eindigt bijna altijd met te doen wat niet recht is. Maar al te dikwijls wordt er gezocht naar een voorwendsel om zich van een onaangename plicht te kunnen ontslaan.
II. Het beginsel kan op veel worden toegepast.
1. Op gekende plichten. Voor het nalaten van de zonde moeten wij niet te rade gaan bij de maatschappij. Voor eerlijkheid in zaken moeten wij niet te rade gaan met de gewoonte van de handel.
Voor onze toewijding aan Christus moeten wij de lage maatstaf niet aannemen, waarnaar zo algemeen door onze medechristenen wordt gehandeld. Voor onze arbeid moeten wij niet te rade gaan met onze persoonlijke neiging, gemak, roem of eer, uitzicht op bevordering of geldelijk voordeel.
2. Op noodzakelijke offers. Wij moeten niet terugdeinzen voor -Verlies van betrekking vanwege eerlijkheid of heiligheid. Verliezen in de handel vanwege de godsdienst. Verlies van vriendschap en welwillendheid vanwege getrouwheid. Verlies van positie en wereldse eer vanwege onbekwaamheid om te liegen, omkoping te gebruiken, te kruipen en te vleien, een compromis aan te gaan, te verhelen of te veranderen. Wij moeten niet te rade gaan met vlees en bloed; want- Godvruchtige mensen kunnen de neiging hebben aan zichzelf toe te geven en aldus te rade te gaan bij hun eigen vlees. Wij kunnen te rade gaan bij slechte mensen uit vrees voor hun spotternij en dan naar die vrees handelen. Wij kunnen bij ons eigen vlees en bloed te rade gaan door al te veel acht te slaan op de mening van echtgenoot of echtgenote, kinderen, broeders, vrienden, enz.
3. Op een bijzonder werk. Daarvan moeten wij ons niet laten terughouden door Overwegingen van persoonlijke zwakheid. Overwegingen van het gebrek aan zichtbare middelen. De overweging dat anderen onze daden wellicht verkeerd zullen uitleggen. Ga hiervoor zelfs niet te rade bij uw broeders: want Godvruchtige mensen hebben wellicht uw geloof niet. Zij kunnen niet oordelen over uw roeping. Zij kunnen uw verantwoordelijkheid niet wegnemen.
4. Op een openlijk belijden van Christus. Daarvan moeten wij niet worden teruggehouden door
De vrees voor smaad van hen, die godsvrucht minachten. De vrees van niet te zullen volharden en aldus smaadheid te brengen over de godsdienst. Tegenzin om de wereld op te geven en een geheime liefde voor haar wegen. Dit is een gevaarlijke ondeugd. “Denk aan de vrouw van Lot.”
III. Dit beginsel wordt gerechtvaardigd door-
1. Het oordeel, dat wij hebben over anderen. Wij keuren het in hen af, als zij geen eigen wil of mening hebben. Wij juichen hen toe als zij met moedigheid getrouw zijn.
2. Het oordeel van een verlicht geweten.
3. Het oordeel van het sterfbed.
4. Het oordeel van de eeuwige wereld.
Laat ons in zulke gemeenschap met God leven, dat wij het niet nodig hebben om bij vlees en bloed te rade te gaan.
Laat ons niet wachten op “nadere overwegingen,” maar terstond handelen naar de overtuiging van hetgeen plicht is, de hulp verlenen, die ons gevraagd wordt en aan de aandrang van de liefde gehoorzamen.