“Welke God opgewekt heeft, de smarten van de dood ontbonden hebbende, alzo het niet mogelijk was, dat hij van zijn eigen dood gehouden zou worden.” Hand. 2:24
Onze Heere heeft de smarten van de dood wezenlijk en waarlijk gevoeld.
Zijn lichaam is waarlijk en werkelijk dood geweest, toch was er geen verderf.
Het was niet nodig: het kon in geen verband staan tot onze verlossing.
Het zou niet betamelijk zijn geweest.
Het werd door de wet van de natuur niet vereist; want Hij was zondeloos en zonde is de worm, die bederf veroorzaakt.
Doch van de smarten van de dood werd zijn lichaam bevrijd door de opstanding.
I. Het was niet mogelijk, dat onze Heere door de banden van de dood zou worden gehouden.
Zijn verheven zijn boven de banden van de dood ontleent Hij
1. Aan het gebod van de Vader, dat Hij macht zou hebben om het leven wederom te nemen: (Joh. 10:18).
2. Aan de waardigheid van zijn mensheid. Als verenigd met de Godheid. Als in zichzelf volstrekt volmaakt.
3. Aan de voltooiing van zijn werk van de verzoening. De schuld was betaald: Hij moet in vrijheid gesteld.
4. Aan het plan en de bedoeling van de genade, waarin het leven van het Hoofd begrepen was zowel als dat van de leden. (Joh. 14:19).
5. Aan het voortdurende van zijn ambten. “Hogepriester in de eeuwigheid naar de ordeninge Melchizedeks,” (Hebr. 6:20). Koning- “Uw troon, o God! is eeuwig en altoos,” (Ps. 45:7). -Herder “Uit de dood weer gebracht,” (Hebr 13:20).
6. Aan de natuur van de dingen, daar wij zonder dit: Geen verzekering hadden van onze opstanding. (1 Cor. 15:17). Geen zekerheid van onze rechtvaardigmaking. (Rom. 4:25). Geen vertegenwoordigend bezit van de hemel. (Hebr. 9:24). Geen kroning van de mens met eer en heerlijkheid, geen verhoging van hem boven de werken van Gods hand.
II. Het is niet mogelijk dat zijn koninkrijk door andere banden gehouden wordt.
1. De vestiging van de dwaling zal de overwinning van de waarheid niet beletten. De reusachtige stelsels van Griekse filosofie en Roomse priesterheerschappij zijn voorbijgegaan, en hetzelfde zal met alle boze machten geschieden.
2. De geleerdheid van zijn vijanden zal zijn wijsheid niet kunnen weerstaan. Tijdens zijn leven op aarde heeft Hij de wijzen reeds beschaamd, hoe veel te meer zal Hij het dan niet doen door zijn Geest. #1Co 1:20.
3. De onwetendheid van het mensdom zal zijn licht niet duister maken. “De armen wordt het evangelie verkondigd.” (Matt. 11:5). Diep gezonken natiën ontvangen de waarheid. (Matt. 4:16).
4. De macht, de rijkdom, de mode en het overwicht van de leugen zullen zijn koninkrijk niet verpletteren. (Hand. 4:26).
5. De boze invloed van de wereld op de kerk zal de goddelijke vlam niet uitblussen. (Joh. 16:33).
6. De heersende macht van het ongeloof zal zijn Heerschappij niet te niet doen. Ofschoon zij op dit moment de kerk met de banden van de dood schijnt te binden, zullen die boeien toch verbrijzeld worden. (Matt. 16:18).
III. Het is niet mogelijk iets, dat Hem toebehoort, in banden te houden.
1. De arme worstelende zondaar zal ontkomen aan de banden van zijn schuld, van zijn verdorvenheid, van zijn twijfelingen, alsmede aan die van de Satan en van de wereld. (Ps. 124:7).
2. Het gebonden kind van God zal niet gevangen worden gehouden door beproeving, verzoeking, of neergedruktheid. (Ps. 34:20) (Ps. 116:8).
3. De lichamen van de heiligen zullen niet gehouden worden door het graf. (1 Cor. 15:23) (1 Petr. 1:3-5).
4. Het zuchtend schepsel zal nog juichen in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods. (Rom. 8:21).
Hier is een ware Paashymne voor allen, die in Christus zijn. De Heere is waarlijk opgestaan en de zaligste gevolgen daarvan moeten nog komen. Laat ons opstaan in zijn opstanding, en vrij zijn in zijn vrijmaking.