Jezus zei tot haar: “Raak mij niet aan, want ik ben nog niet opgevaren tot mijn Vader, maar ga heen tot mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op tot mijn Vader en uw Vader en tot mijn God en uw God.” Joh. 20:17
Het onderwijs richt zich tot een ziel, die in de bewuste tegenwoordigheid van de Heere gebracht is.
O dat wij in die toestand mochten komen!
Maria Magdalena had geweend om de afwezigheid van haar Heere, zij had verlangd Hem te vinden en nu is haar begeerte vervuld: Hij staat voor haar.
Och of wij wisten, dat wij Hem vinden zouden! (Job. 23:3).
Het was natuurlijk in haar, dat zij zijn voeten wilde grijpen en toch was dit verboden door een hogere wijsheid dan die van sterfelijke mensen.
I. De waarschuwing. “Raak mij niet aan.”
1. Zelfs in onze innigste gemeenschapsoefening kunnen wij ons vergissen en een verbod nodig hebben. Nooit hebben wij grotere behoefte aan voorzichtigheid dan in ons dicht naderen tot God. Hovelingen moeten zich het meest in acht nemen, als zij zich in de troonzaal bevinden.
2. Wij kunnen het geestelijke vleselijk maken. Die neiging heeft altijd, zelfs in de besten van de heiligen, bestaan en velen, in wie de genegenheid sterker was dan het verstand, zijn er door van de rechte weg gebracht.
3. Wij kunnen hartstochtelijk verlangen naar hetgeen volstrekt niet essentieel is. De verzekerdheid van het gevoel, door aanraking of iets dergelijks, terwijl de verzekerdheid van het geloof veel beter en volkomen genoegzaam is. Het willen terughouden van iemand, die volstrekt niet voornemens is weg te gaan.
4. Wij kunnen dringend vragen om iets, dat beter voor ons is om pas later te ontvangen. Als wij zijn opgestaan ter eeuwige heerlijkheid, dan zullen wij in staat zijn om van datgene te genieten, waarom wij nu niet moeten vragen.
5. Wij kunnen in onze genietingen zelfzuchtig wezen. Verwijlende om alleen voor ons zelf te aanschouwen of in de eenzaamheid te peinzen, terwijl wij eigenlijk anderen goed moesten doen door de zalige tijding bekend te maken. (2 Kon. 7:9).
II. De zending. “Ga heen tot mijn broeders.”
Zij zou liever hebben willen blijven, maar Jezus gebiedt haar te gaan.
1. Dit was beter voor haar. Zo’n beschouwing zou in sentimentaliteit en zinnelijkheid kunnen ontaarden, of zou onpraktisch kunnen worden.
2. Dit was ook beter voor hen. Zij hoorden de beste tijding van de geloofwaardigste onder de berichtgevers.
3. Dit werd door deze heilige vrouw ook zonder aarzelen gedaan. Zij deelde mee wat zij had gezien. Zij verhaalde wat zij had gehoord. Van vrouwen wordt gezegd, dat zij spraakzaam zijn, de keuze was dus verstandig. Vrouwen zijn liefdevol en hebben daardoor ook veel overredingsvermogen, daarom was deze vrouw ook geschikt om zo teder een boodschap te brengen als die welke wij thans overwegen.
III. De titel. “Mijn broeders.”
Onze Heere heeft met opzet deze benaming gebruikt om zijn bedroefden te vertroosten. Zij hadden zich gedragen op een wijze, als waardoor zij bijna ophielden zijn volgelingen, discipelen of vrienden te zijn; maar de broederschap is een blijvende betrekking, een band, die niet verbroken kan worden. Zij waren
1. Zijn broeders; ofschoon Hij op het punt stond om zijn troon te bestijgen. Nog was Hij mens, ofschoon niet meer onderhevig aan lijden en dood. Nog vertegenwoordigde Hij hen als hun verrezen Hoofd. Nog was Hij in al zijn bedoelingen en vooruitzichten één met hen.
2. Zijn broeders, ofschoon zij Hem in zijn smaad en schande hadden verlaten. Een blijvende betrekking, want de broederband kan niet worden verbroken. Een betrekking meer dan ooit te voren erkend, nu hun bewustheid van schuld hen deed vrezen. Hij was een ware Jozef voor hen. (Gen. 45:4). Een betrekking, waarop de nadruk werd gelegd om hen gerust te stellen.
Laat ons nooit de tedere liefelijkheid van het evangelie, zijn vriendelijke beleefdheid, zijn zegenspraak en woorden van de liefde vermijden of ongebruikt laten, zoals het “Mijn broeders” van onze tekst. Indien wij deze kostelijke woorden weglaten, dan zullen wij aan de boodschap van de genade van de Meester te kort doen.
IV. De tijding “Ik vaar op tot mijn Vader en uw Vader.” Deze boodschap werd gezonden om hen op te wekken en te vertroosten.
1. Door het bericht van zijn heengaan moeten zij worden opgewekt.
2. Door het bericht van zijn hemelvaart moeten zij worden bevestigd.
3. Door zijn opvaren tot zijn Vader moeten zij worden vertroost door het vooruitzicht van ook zelf daar te komen. Hij gaat niet heen naar een onbekend land, maar naar zijn en hun te huis. (Joh. 14:2).
4. Door zijn opvaren tot God moeten zij door een heilig ontzag worden vervuld en met des te meer eerbied zien op zijn tegenwoordigheid in hun midden. Zie, hoe praktisch onze Heere is en hoe Hij de bruikbaarheid van zijn dienstknechten waardeert. Hebben wij niets bekend te maken? Man of vrouw, zeg aan de broeders van de Heere, wat de Heere gezegd heeft tot u.