Ik ben in het midden van u, als een die dient. Luk. 22:27
Een zonderling feit met betrekking tot de apostelen. Zij werden op hetzelfde ogenblik ontroerd door twee vragen: “Wie van hen scheen de meeste te zijn?” en “wie van hen zou zijn Meester verraden?”
Waar ootmoed overvloedig moest wezen, drong de eerzucht zich in.
De Heere wilde de apostelen van het kwaad van de zelfzucht genezen.
Het geneesmiddel, dat Hij aanwendde, was zijn eigen handelswijze. (Joh. 13:12-17).
Indien Hij zichzelf tot de minste maakte, dan moeten zij er niet naar streven om de meeste te zijn.
Moge zijn voorbeeld ook voor ons gezegend zijn!
Laat ons wél acht geven op:
I. De positie van onze Heere. “Ik ben in het midden van u als een, die dient.”
1. In de wereld was onze Heere niet een van de weinige beschaafden, die door anderen worden bediend. Hij was een werkman en in gezindheid was Hij servus servorum, knecht van de knechten. (Marc.10:45).
2. In de kring van zijn eigen discipelen was Hij als een die diende. Waar Hij het meest Meester was, was Hij het meest dienstknecht. Hij was als een herder, die de schapen dient. Hij was als een voedster, dienstbaar aan een kind.
3. In de viering van het Avondmaal was onze Heere in het bijzonder als “een die dient” onder hen, want Hij waste de voeten van zijn discipelen.
4. In de hele loop van zijn leven heeft Jezus op aarde de plaats ingenomen van een dienstknecht of slaaf.
Door zijn inkomen in het verbond was zijn oor doorboord. “Gij hebt mij de oren doorboord”: (Ps. 40:7) (Ex. 21:6).
Zijn ambt werd aangekondigd bij zijn komst. “Zie, ik kom, om uw welbehagen te doen!” (Ps. 40:8,9) (Hebr. 10:5 9).
Zijn natuur was voor de dienst geschikt: “Hij heeft de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen,” (Fil. 2:7).
Hij heeft onder de mensen de laagste plaats ingenomen; (Ps. 22:7) (Jes. 53:3).
Hij bekommerde zich om anderen, niet om zichzelf. “De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.” (Marc. 10:45).
Hij heeft zijn eigen wil niet geacht. (Joh. 4:34 6:38).
Hij heeft allerlei hardheid gedragen. (1 Petr. 2:23).
II. Het verwonderlijke hiervan. -Dat Hij onder zijn eigen knechten een knecht zou zijn.
Het verwondelijke hiervan was des te groter
1. Omdat Hij in zijn natuur en wezen Heer was van allen (Kol. 1:15-19).
2. Omdat Hij boven allen staat in wijsheid, heiligheid, macht, en op allerlei wijze. (Matt. 8:26,27) (Joh. 14:9).
3. Omdat Hij zo grotelijk hun Weldoener was. (Joh. 15:16)
4. Omdat zij zulke ellendige schepselen waren, en zo onwaardig om gediend te worden.
Hoe hebben zij het kunnen toelaten om door Hem te worden gediend?
Hoe heeft Hij het kunnen dragen om hen te dienen?
III. De verklaring ervan.
Hiervoor moeten wij zien op zijn eigen natuur.
1. Hij is zo oneindig groot, (Hebr. 1:2-4).
2. Hij is zo onuitputtelijk in liefde. (Joh. 15:9) (1 Joh. 3:16).
Vanwege deze twee zaken heeft Hij zich zo verwonderlijk hiertoe verwaardigd.
IV. De navolging hiervan.
Volgen wij de Heere na
1. Door blijmoedig het geringste werk te willen doen.
2. Door grote ootmoed van gezindheid en van houding te openbaren. (Ef. 4:1-3) (Fil. 2:3) (1 Petr. 5:5).
3. Door ons te koste te geven voor anderen. Zelfopoffering zij de regel van ons bestaan. (2 Kor. 12:15).
4. Door veel liever onrecht te dragen dan de vrede te breken, ons zelf te wreken, of anderen te grieven. (1 Petr. 2:19, 20 3:14).
5. Door die plaats te kiezen, waar wij het minst ontvangen en het meest geven; verkiezende liever aan tafel te dienen dan aan tafel aan te zitten.
Wordt door deze tekst onze hoogmoed niet bestraft?
Wordt er geen aanbiddende liefde door opgewekt in ons?
Worden wij door deze tekst er niet toe gebracht om ons te gorden om de broederen te dienen?
Betreffende dienen.
Toen de zoon van Gamaliël trouwde, werden de Rabbis Eliezer, Jozua en Zadig op de bruiloft genodigd. Ofschoon nu Gamaliël een van de aanzienlijkste was onder de Israëlieten, heeft hij toch zelf zijn gasten bediend en een beker wijn inschenkende, reikte hij die toe aan Eliézer, die hem uit beleefdheid weigerde aan te nemen. Gamaliël gaf toen de beker aan Jozua, en deze nam hem aan. “Hoe nu! vriend Jozua,” zei Eliézer, “zullen wij aanzitten en ons door zulk een groot man laten bedienen?” “Waarom niet?” antwoordde Jozua, “een man, die nog groter was dan hij, heeft dit lang voor hem gedaan. Was onze vader Abraham niet een zeer groot man? En toch heeft hij zijn. gasten bediend, gelijk geschreven is, “En hij (Abraham) stond bij hen en zij aten.” Nu denkt gij wellicht, dat hij dat deed, omdat hij wist, dat zij engelen waren; maar dat was geenszins het geval. Hij hield hen voor Arabische reizigers, want anders zou hij hun noch water hebben aangeboden om hun voeten te wassen, noch eten om hun honger te stillen. Waarom zouden wij onze vriendelijke gastheer dan beletten om zo voortreffelijk een voorbeeld na te volgen?” “Ik ken een Wezen,” riep Rabbi Zadog, dat nog groter is dan Abraham, en hetzelfde doet. Hoe lang zullen wij de lof blijven vermelden van schepselen en de roem onvermeld laten van de Schepper! Hij, geloofd zij zijn naam doet de winden waaien, de wolken zich samenpakken en de regen neer komen! Hij maakt de aarde vruchtbaar en bereidt iederen dag een overvloedige dis voor zijn schepselen. Waarom zouden wij onze vriendelijke gastheer dan beletten om zo heerlijk een voorbeeld na te volgen?”
HEBREEUWSE VERTELLINGEN.
Hoe komt het, dat zovele Christenen er zich “boven verheven” achten om voor God en de mensheid nederig werk te verrichten? Wij hebben gehoord van een leraar, die klaagde, dat zijn standplaats, beneden zijn talenten was. Alsof de ziel van een bedelaar beneden het genie was van een Paulus! Sommigen zijn onwillig om in een zendingsschool te komen, of in een arm district tractaten uit te delen, vergetende, dat hun goddelijke Meester zelf een Zendeling was. Hebben dezulken dan nooit geleerd, dat de zweetdoek, waarmee Jezus de voeten van zijn discipelen heeft gewassen, schitterender en heerlijker was dan het purper, waarin Caesar zich hulde? Weten zij niet, dat de erepost de post des dienens is? “Mijn plaats in de Zondagschool,” zei een groot Christen staatsman, is hoger dan mijn zetel in de senaat.
Dr. CUYLER.