En Jezus ziende, dat hij verstandig geantwoord had, zei tot hem: Gij zijt niet verre van het koninkrijk van God. Marc. 12:34
Het koninkrijk van God is opgericht onder de mensen.
Zij, die tot dit koninkrijk behoren, zijn Levend gemaakt met een Goddelijk leven. “God is niet een God van de doden, maar een God van de levenden;” (Marc. 12:27). Aangenomen onder de heerschappij van de genade. (Rom. 5:4). Gehoorzaam aan de wet van de liefde. (1 Joh. 4:7). Begunstigd met Goddelijke voorrechten; (Matt. 6:33) (Luk. 12:32). Verhoogd tot bijzondere waardigheden. (Openb. 1:6). Zeer bijzonder gelukkig gemaakt. (Matt.25:34).
Zij, die nog buiten het koninkrijk staan, zijn in zekere opzichten tamelijk aan elkaar gelijk. Maar in andere opzichten, zijn sommigen “verre,” en anderen “niet verre.” De Schriftgeleerde in dit verhaal bevond zich op de grens van het koninkrijk. Van de zodanigen zullen wij thans tot u spreken.
I. Wat zijn er de kenmerken van?
1. Waarheidsliefde.
Deze man was als onderzoeker van de wet onbevangen. Deze man was, als leraar van de wet, eerlijk. Deze man was, als twistredenaar, onpartijdig. Een geest van oprechtheid, billijkheid en onpartijdigheid in het algemeen, is een groot zedelijk voorrecht.
2. Geestelijk begrip. Deze schriftgeleerde moet zeer verstandig hebben gesproken, want anders zou de Heere Jezus niet zoveel nota genomen hebben van zijn antwoord. Hij zag
Meer dan een Papist, die alle waarde hecht aan ceremoniën. Meer dan een gewoon dogmaticus, die de kennis van het hoofd boven de ervaring stelt van het hart en boven heiligheid. Meer dan een moralist, die de liefde van het hart vergeet.
3. Bekendheid met de wet.
Zij, die de eenheid en tevens ook de ruimte en het geestelijke van de eisen van de wet inzien, bevinden zich in een hoopvolle toestand. Nog meer is dit het geval met hen, die bemerken, dat hun eigen leven niet aan deze eisen voldoet, en die dit betreuren.
4. Leerzaamheid, welke door die man duidelijk aan de dag werd gelegd, is een goed teken; bovenal als wij gewillig zijn om de waarheid te leren, niettegenstaande dat hij, die voor de waarheid pleit, niet algemeen bemind is.
5. De bewustheid van behoefte aan Christus, die door deze Schriftgeleerde niet werd geopenbaard, maar bespeurd wordt in velen, die de prediking van het Woord horen.
6. Een afschuw van kwaad te doen, en van alle onreinheid.
7. Een hoge achting voor en waardering van alles mat heilig is en een practische belangstelling in heilige zaken.
8. Een naarstig begin van gebed, lezen van de Schrift, overpeinzing, geregeld horen van het Woord, en andere Godvruchtige gewoonten.
Er zijn nog andere kenmerken, maar de tijd zou ons ontbreken, om ze allen te noemen.
Velen van deze verschijnen als bloesems op een boom, maar zij stellen de verwachting teleur, die er door werd opgewekt.
II. Wat zijn er de gevaren van?
Niemand is veilig, voordat hij werkelijk in het koninkrijk is: de grenzen wemelen van allerlei gevaar. Er is gevaar van
1. Het wegvallen van deze hoopvolle toestand.
2. Te willen blijven op het punt, waar men is.
3. Trots en eigengerechtig te worden.
4. Dat de onpartijdigheid zal ontaarden in onverschilligheid.
5. Dat gij sterft, eer de beslissende keuze gedaan werd.
III. Wat zijn er de plichten van?
Ofschoon uw toestand niet blijvend mag zijn, brengt hij toch grote verantwoordelijkheid voor u mede, daar er u grote voorrechten door ten deel vallen.
1. Dank God, dat Hij zo genadig met u handelt.
2. Erken in oprechtheid van het hart, dat gij bovennatuurlijke hulp behoeft om in te gaan tot het koninkrijk.
3. Sidder bij de gedachte, dat gij die beslissenden stap ter zaligheid wellicht nooit zal doen.
4. Kom door Gods genade terstond tot een beslissing. Ach, dat Gods Geest krachtig in u mocht werken!
Hoe treurig dat iemand, die zo nabij is, toch nog omkomt! Hoe schrikkelijk, om hen, die zo veel hoop gaven, toch verworpen zien worden! Hoe noodlottig om met minder dan dit zaligmakend geloof tevreden te zijn! Vermaningen. Onder degenen, die de grootste vijanden van het evangelie werden, zijn velen, die eens zo nabij de bekering zijn geweest, dat het een wonder was, dat het er niet toe gekomen is bij hen. Zulke mensen schijnen zich later te willen wreken op de heilige invloeden, waarvoor zij bijna het onderspit moesten delven. Vandaar onze bezorgdheid over die mensen, die onder Godvruchtige indrukken zijn, want, als zij zich niet bepaald en beslist voor God verklaren, dan zullen zij tot nog veel ergere zonde vervallen. Hetgeen men in de zon zet, zal, zo het niet week wordt, hard worden. Ik herinner mij een man, die onder de invloed van een ernstig prediker, in tegenwoordigheid van zijn vrouw en van anderen, op zijn knieën gebracht werd en om genade bad, maar die daarna nooit meer een kerk wilde bezoeken, of naar een godsdienstig gesprek wilde luisteren. Hij verklaarde, dat hij zo ternauwernood aan de bekering ontkomen is, dat hij zich niet nogmaals er aan wilde blootstellen. O hoe treurig is het, om de poort van de hemel reeds aan te raken, en toch de weg ter helle ten einde toe te blijven bewandelen.
C. H. S.
Sommigen bevinden zich in de voorsteden van de vrijstad. Ik moet er u tegen waarschuwen om daar te blijven. O hoe treurig is het, dat iemand, omdat hij niet nog één stap verder wilde gaan, aan de poorten van de zaligheid omkomt! Als iemand een enkele trede van een trap is opgeklommen, is hij gewis nog niet boven aan het huis gekomen, maar, daar hij zich toch van de grond heeft verwijderd, is hij ook van het vuil en van de vochtigheid van de grond bevrijd. Zo is ook hij, die de eerste voetstap heeft gezet op het pad des gebeds, door uit de grond van zijn hart te roepen: “Heere, ontferm u over mij!” gewis nog niet in de hemel, maar toch is hij reeds weggegaan van de wereld, en van de ellendige genietingen derzelve.
DR. DONNE.
Een Christen leraar zegt: “Toen The Royal Charter, na veilig rondom de wereld te zijn gevaren, in de Moelfra Baai op de kust van Wales schipbreuk leed, was mij de treurige taak opgedragen om de vrouw van de eerste officier, die door deze ramp weduwe was geworden, te gaan bezoeken en haar enige woorden van troost toe te spreken. Er was een telegrafisch bericht ontvangen, dat het schip veilig te Queenstown was aangekomen en de dame zat in haar huiskamer en verwachtte ieder ogenblik haar man binnen te zien komen. De tafel was reeds gedekt voor zijn avondmaaltijd, toen de bode kwam met het bericht, dat hij verdronken was. Nooit zal ik de smart vergeten, een smart, die geen tranen had, waarmee zij mijn hand aangreep en zei: “Zo dicht bij huis, en toch verongelukt!” Dat scheen mij de ontzettendste van alle menselijke smart. Maar ach! Zij is niets, vergeleken bij de smart van een ziel, die ten laatste genoodzaakt is te zeggen: “Eens was ik reeds aan de poort van de hemel, en ik was bijna binnengetreden; en nu ben ik in de hel!”
Ik herinner mij een man, die eens in grote benauwdheid van de ziel tot mij kwam, wiens toestand een diepe indruk op mij maakte. Hij was matroos op een oorlogschip en hij had al de oprechtheid en openhartigheid van de Britse zeeman, maar helaas! ook al zijn zucht naar sterke drank. Terwijl wij met elkaar spraken en baden, stroomden de tranen langs zijn door wind en weer gebruinde wangen, terwijl hij daarbij door een heftige siddering was aangegrepen. “Ach Mijnheer,” riep hij, “ik zou er voor willen vechten!” En gewis, indien de zaligheid door de een of andere daad van moed of dapperheid verkregen kon worden, dan zou zij zijn deel geweest zijn. Hij verliet mij zonder vrede gevonden te hebben en de volgende dag ging hij dronken naar zijn schip terug en sedert heb ik nooit meer van hem gehoord.
J. W. H.