En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, en zei tot hem: Gij kleingelovige! waarom hebt gij getwijfeld?” (1) Matt. 14:31
Onze Heere richtte geen vraag tot de twijfelaar, voordat Hij de zinkende had gered.
Zijn bestraffingen geschieden immer ter rechter tijd.
Die vraag was niet slechts wel verdiend als een bestraffing, zij was ook zeer bijzonder leerrijk, en is ongetwijfeld in latere jaren dikwijls nuttig geweest.
Als de genade van het geloof werkelijk tegenwoordig is, dan moet de twijfel rekenschap geven van zichzelf, en dan zal hij moeten sterven, zo hij zich niet kan verdedigen.
O, dat hij terstond mocht sterven in ons!
Wij zullen de vraag van onze tekst voorleggen aan de twee grote klassen, waarin de mensen verdeeld zijn.
I. Waarom hebt gij, o Christen, getwijfeld?
1. Laat ons enige veronderstelde geldige redenen noemen. Hebt gij ooit de ervaring opgedaan van verbroken beloften?
Is het kwaad, dat u heden treft, boven het bereik van Gods almacht? Zijn de beloften afgeschaft? Zijn de bedoelingen van de genade vernietigd? Is God zelf veranderd? Houdt zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Geen enkele van deze veronderstelde redenen bestaat.
2. Laat ons uw werkelijke redenen horen; indien gij ze kunt noemen.
Mijn bewustheid van schuld is zeer bijzonder diep en helder. Mijn aangeboren zonde is met ontzettende heftigheid in mij opgekomen. Mijn tekortkomingen rechtvaardigen vertwijfeling, als ik ze vergelijk bij hetgeen door anderen wordt gedaan, en bij hetgeen ik zou behoren te doen.
Mijn beproevingen zijn zo eigenaardig, zo zwaar, zo langdurig, zo van allerlei aard. De moed ontzinkt mij. Ik ben er niet langer tegen bestand. Mijn vrees voorspelt mij nog groter kwaad, en dreigt mij met een algehele ondergang. Vele van deze of dergelijke onvoldoende redeneringen benevelen het verstand, en het kan goed wezen om ze eens van nabij te beschouwen, ten einde ze te kunnen ontzenuwen.
3. Laat ons deze redeneringen uit andere oogpunten bekijken.
Hoe zou gij ze beschouwd hebben, toen gij voor het eerst hebt geloofd? Hoe hebt gij vroegere beproevingen beschouwd; en hoe beschouwt gij ze thans; nu gij er doorheen geholpen zijt? Wat denkt gij van uw beproevingen, als gij aan Jezus borst rust-verzekerd zijnde van zijn liefde? Hoe spreekt gij er van, als gij anderen onderwijst? Hoe zullen zij er uitzien, als gij in de hemel komt? Jezus is u thans nabij. Hoe kunt gij in zijn tegenwoordigheid zo’n sombere blik hebben op de dingen?
4. Zullen wij enige wenken geven omtrent de ware redenen van uw twijfelen?
Gij vertrouwdet op uzelf, en in dat vertrouwen zijt gij teleurgesteld. Gij hebt de dingen te veel beschouwd in het licht van de rede, en nu deze verduisterd is, zijt gij bijgevolg beroerd en verontrust. Gij hebt uw oog afgewend van uw Heere. Gij hebt wellicht het gebed verwaarloosd, gij hebt verzuimd te waken, enz.
Als gij de werkelijke reden van uw twijfel hebt ontdekt, roep dan om genade, en zoek de Heilige Geest om uw geloof weer levend te maken.
II. Waarom, o zondaar, twijfelt gij?
De hand van de Heere is uitgestrekt om zondaren, die in de diepte wegzinken, te redden.
Wantrouw de macht van Jezus niet om u voor zinken te behoeden.
1. Laat ons goede redenen veronderstellen voor uw twijfel.
Hebben anderen geloofd, en zijn zij omgekomen? Hebt gij het beproefd om in Jezus te geloven, en hebt gij het ijdel bevonden? Heeft het bloed van Jezus zijn kracht verloren? Heeft de Heilige Geest opgehouden te vertroosten, te verlichten, te vernieuwen? Is het evangelie afgeschaft? Houdt zijn goedertierenheid in eeuwigheid op?
Op geen van deze vragen kunt gij een bevestigend antwoord geven.
2. Laat ons uw waarschijnlijke redenen horen.
Uw zonden zijn groot, veelvuldig, moedwillig, en van een geheel bijzonderen aard. Gij kunt niet denken, dat er voor u zaligheid is te verkrijgen. Gij hebt gedurende zo langen tijd aan de roepstem van het evangelie gehoor geweigerd. Uw hart is zo ontzettend hart en ongevoelig.
Geen van al deze redenen is voldoende om aan Gods almachtige liefde te twijfelen.
3. Laat ons leren op wat voor wijze met zulk onredelijk twijfelen te handelen.
Betreur het, want het doet oneer aan de macht en de belofte van de Vader, aan het bloed van Jezus, en aan de genade van de Heilige Geeste. Heb er mede afgedaan door eenvoudig te geloven wat zo gewis waar is. Ga zo ver mogelijk in de tegenovergestelde richting. Geloof ten volle, geheel en al.
Laat er ons in ieder geval zeker van zijn, dat het geloven in God geheiligd gezond verstand is, en aan Hem te twijfelen een buitensporigheid is van dwaasheid.
Voorbeelden uit onze tijd.
De Heer Haslam deelt ons het volgend gesprek mee tussen twee arme, bejaarde Christenen: “O!” zei de huisvader, die blijkbaar het zwakkere vat was, “Ik heb maar een heel klein geloof ontvangen en nu krijg ik er nog al die verschrikkelijke twijfelingen bij.” “Ja,” antwoordde zijn vrouw, “Ja, Pieter, en gij houdt ze, en brengt ze ook aan mij.”
Ofschoon de weg van Gods voorzienigheid zeer duister kan schijnen, zo is toch de taal van het geloof: “De Heere is bereid om te verlossen.” Indien gij uw ervaring in het verleden, nagaat, dan zult gij bevinden, dat God grote dingen voor u gedaan heeft. Is het niet waar, dat negen tiende van de moeilijkheden, die gij hebt verwacht, nooit gekomen zijn? Ik ben het zeer eens met Willem Bray, wiens vrouw, toen hij eens zonder cent thuis kwam, omdat hij al zijn geld had weggegeven, tot hem zei: “Nooit in mijn leven heb ik zo’n man gezien. Altijd zorgt gij voor de vrouwen en kinderen van anderen, terwijl uw eigen vrouw en kinderen van honger zouden kunnen omkomen.” Met grote kracht en nadruk antwoordde Willem: “Wel” vrouw, gij ziet dat gij nog nooit van honger zijt gestorven;” en dat was een feit, want daar stond zij als een levend getuigenis van de waarheid van zijn woorden.
HENRY VARLEY.
De goede oude Ds. Crisp, die gedurende vijftig jaar President was geweest van het Seminarie van de Baptisten te Bristol, werd op het laatst van zijn leven zeer gekweld door de vrees, dat zijn geloof hem zou begeven. Toen men hem nu eens wees op het woord van de Schrift: “Die ook zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met hem niet alle dingen schenken?” zei hij, na deze woorden bij zichzelf herhaald en er enige tijd over nagedacht te hebben: “Neen, het zou verkeerd zijn te twijfelen, ik kan niet, ik durf niet, ik wil niet twijfelen!”
S.A. SWALNE.
Sommige mensen denken, dat in twijfel verkeren een noodzakelijk deel is van de Christen ervaring, maar dit is volstrekt niet het geval. Een kind kan een diepe ervaring hebben van zijn vaders liefde, zonder ooit een enkel ogenblik van twijfel aan hem te hebben gekend. Niet alle ervaring van een Christen is Christelijke ervaring. Indien vele Christenen neerslachtig zijn, dan is dit geen reden waarom ik het ook zou moeten wezen; veeleer is het een reden, waarom ik er tegen behoor te waken. Indien er veel schapen zijn, die door vliegen worden gekweld, moet ik er dan naar verlangen, om ook mijn vacht vol van vliegeneieren te hebben ten einde aan hen gelijk te wezen? Nooit moet gij aan de Heere twijfelen, voor gij er reden toe hebt, en dan zult gij, zolang als gij leeft, nooit een ogenblik van twijfel kennen.
(1) Naar de Engelse overzetting.