Komt hierheen tot mij allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u ruste geven. Matt. 11:28
Over deze tekst is dikwijls gepreekt, maar nooit te dikwijls, daar de smart, waarover hij handelt, altijd overvloedig voorhanden is, en het geneesmiddel nooit faalt.
Ditmaal is het ons voornemen om hem van het standpunt van de Heere te beschouwen.
Hij smeekt de vermoeiden om tot Hem te komen, en van Hem te leren. Hij ontvangt niet alleen hen, die komen, maar Hij nodigt hen uit te komen.
Wat is deze begeerte, die in zijn hart brandt? En waar komt zij vandaan?
Laat ons zorgvuldig nagaan:
I. Wie hij is.
1. Een die verworpen werd, toch roept Hij: “Komt tot mij.”
2. Een, wie te verwerpen een ontzettende schuld op ons laadt, maar die toch bereid is om te vergeven, en ons rust te schenken, als wij komen.
3. Een, die de bedoelingen van zijn Vader kent, maar niet vreest een dringende uitnodiging te zenden aan allen, die vermoeid en belast zijn.
4. Een, die alle macht heeft, om hen, die komen, te ontvangen, en hun alle rust te schenken.
5. Een, die, als de Zoon van God, oneindig zalig is, en toch nog nieuwe vreugde vindt in het geven van rust aan arme, onrustige mensen.
II. Wie roept Hij, en waarom?
1. Arbeiders, die beladen zijn met meer werk dan zij aan kunnen, onrustigen, ongelukkigen. Deze roept hij tot zich, om hun rust te geven en hen rust te doen vinden.
2. Zwaar beladenen, met meer dan zij kunnen dragen: verdrukten, treurenden, stervenden.
3. De armen en ongeleerden, die onderwezen moeten worden.
4. De geestelijk beladenen, die grote behoefte hebben aan een helpende hand, en haar niet anders dan van Hem kunnen verkrijgen.
III. Wat veroorzaakt Zijn begeerte voor hen?
Niet zijn behoefte aan hen.
Niet hun persoonlijke waardigheid.
Niet iets, dat zij zijn, of ooit kunnen worden. Maar
1. Hij heeft liefde voor ons geslacht. “Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.” (Pred. 8:31). Hij wil, dat zij zullen rusten bij Hem.
2. Hij is zelf Mens, en kent de behoeften van de mensen.
3. Hij heeft zo veel gedaan om ons rust te kopen, dat Hij haar ons graag wil verzekeren.
4. Hij schept er behagen in om al meer en meer voor ons te doen. Hij verlustigt er zich in om de mensen goede gaven te geven.
5. Hij weet welk verderf ons wacht, tenzij wij rust vinden in Hem.
6. Hij weet welke zaligheid ons wacht, als wij tot Hem komen.
IV. Hoe zullen wij ons dan gedragen ten opzichte van Zijn roepstem?
1. Zij is zeer ernstig, laat ons er acht op geven.
2. Zij is zeer eenvoudig, laat ook de armsten er gehoor aan geven.
3. Zij past ons volkomen? Past zij ook u?
4. Zij is vol van liefde en genade, laat ons de nodiging, die zij tot ons richt, niet versmaden.
Echo’s.
De meest neerbuigende goedheid en liefde, die Hij ons heeft geopenbaard; de genaderijkste uitnodigingen, die Hij ooit heeft doen horen, zij werden waargenomen en gehoord in de tijd, toen Hij zich zeer bijzonder bewust was van zijn heerlijkheid, en toen Hij zijn bedoelingen te kennen gaf bij zijn bezit er van. Toen Hij sprak van al de dingen, die Hem door zijn Vader waren overgeleverd, terwijl het gebruik, dat Hij ervan maakt, een uitnodiging is, gericht tot de mensen om tot Hem te komen: (Matt. 11:27, 28). Indien dit nu het gebruik is, dat Hij maakt van zijn heerlijkheid, dat Hij ons uitnodigt, dan behoort het gebruik, dat wij er van maken, te zijn, dat wij Zijn aanbieding aannemen. Omdat Hij verheerlijkt is, behoort ieder mensenkind zich tot Hem te spoeden.
STEPHEN CHARNOCK
“Komt tot mij,” luidt de uitnodiging van deze Gezegende, die zo innig en door en door menselijk, ofschoon tevens zo hoogheerlijk Goddelijk is. “Tot mij,” door wiens armen kleine kinderen werden omhelsd; aan wiens borst een zwakke sterveling heeft gerust; “tot mij,” die gehongerd heeft en gedorst; die vermoeid was, die getreurd heeft en geweend, en wiens liefde, en smart, en pijn, en tranen toch de uitdrukking waren van hetgeen er in het grote hart van God is omgegaan.
CAIRD.
Het luidt aldus-gij tot Mij, en Ik tot u. Hier wordt dus een dubbele gemeenschap aangeduid. Dit is geheel en al in ons voordeel, en ter openbaring van de oneindige barmhartigheid van onze Heere. Wij komen, en daarmee verkrijgt Hij het gezelschap van een bedelaar, een melaatse, een zieke, een weerzinwekkende opstandeling: dit is voor Hem dus in geen ander opzicht gewin, dan in zijn medelijden. Maar gewis! Hij verwacht toch wel iets van ons, waarmee wij Hem er voor belonen, dat Hij ons ontvangt? Geenszins. Wij moeten tot Hem komen, niet om Hem iets te geven, maar opdat Hij alles zou kunnen geven aan ons.
Welk een Heere is dit!