Ik zal Mij ontfermen over Lo–Ruchama: (1) en Ik zal zeggen tot Lo–, Ammi: (2) Gij zijt mijn volk; en dat zal, zeggen: O mijn God. Hosea 2:22
(Rom. 9:25-26). Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hetgeen mijn volk niet was, mijn volk noemen en die niet bemind was, mijn beminde. En het zal zijn, in de plaats, waar tot hen gezegd was: Gij zijt mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden.
Wij geloven in het volstrekte gezag van de Heilige Schrift; ieder woord ervan is waar voor ons. Toch hechten wij een bijzondere waarde aan de woorden, die de persoonlijke uiting zijn van God, van de Heere, gelijk in dit geval, waar God zelf de Spreker is, in de eerste persoon. En nog sterker indruk maakt het op ons, als de boodschap Gods wordt herhaald, gelijk dit hier geschiedt, waar Paulus schrijft: “Gelijk Hij ook in Hosea zegt.” Wat God voor lang gezegd heeft, “zegt” Hij nog. Komt dan, o beangstigde zielen en hoort de geschiedenis van Gods genade jegens zijn uitverkorenen, in de hoop, dat Hij voor u hetzelfde zal doen, wat Hij voor hen gedaan heeft. Let met aandacht betreffende het volk van de Heere,
I. Op hun oorspronkelijke toestand: niet ontfermde, niet mijn volk.”
1. Zij waren niet slechts niet “bemind,” maar zij waren bepaald en uitdrukkelijk, verloochend. Er “was tot hen gezegd: Gij zijt mijn volk niet.” Hun aanspraken, zo zij die wilden laten gelden, werden afgewezen.
Dit is het ergste geval, dat men zich denken kan: erger dan om aan zichzelf overgelaten te zijn.
Dit schijnt door het geweten, de voorzienigheid en het Woord van God gezegd te worden tot de mens, die volhardt in de zonde.
2. Zij waren niet onder de goedkeuring van God.
Zij waren niet gerekend tot zijn volk.
Zij waren niet “bemind” met de liefde van het welbehagen.
3. Zij hadden in de hoogste zin van het woord geen genade verkregen, zij waren de “niet ontfermde.”
Want zij waren onder het oordeel van de voorzienigheid. Dat oordeel was hen niet ten zegen geweest. Zij hadden zelfs niet gezocht genade te verkrijgen.
4. Zij waren het type van een volk, dat–
De toepassing nog niet gevoeld heeft van het bloed van Jezus.
Het vernieuwende werk van de Geest niet heeft gekend.
Geen verademing heeft verkregen door gebed of wellicht zelfs niet gebeden heeft.
Geen vertroosting heeft gesmaakt uit de beloften.
Geen gemeenschap met God heeft gekend en
Geen hoop heeft op de hemel en er ook niet voor toebereid is.
Het is een ontzettende schildering, waarmee alle onverlosten worden aangeduid.
Het is betreffende sommigen van de zodanigen, dat de onvoorwaardelijke belofte is gedaan in onze tekst: “lk zal hen mijn volk noemen.” Wie deze zijn, zal te zijner tijd openbaar worden door hun bekering en hun geloof, door de Geest van God in hen gewrocht. Er zijn zulke mensen; en dit feit is ons ter bemoediging bij de prediking van het evangelie, want wij bemerken, dat onze arbeid niet ijdel zal zijn.
II. Hun nieuwe toestand. “Gij zijt mijn volk.”
1. Er wordt ontferming beloofd. “Ik zal mij ontfermen over Lo–Ruchama (de niet ontfermde).” Dit is vrije genade.
2. Er wordt een goddelijke openbaring uitgesproken: “Ik zal zeggen: Gij zijt mijn volk.”
Dit geschiedt door de Geest Gods in het hart.
Dit wordt gesteund door genaderijke handelingen in het leven.
3. Er zal een hartelijk antwoord worden gegeven: “Zij zullen zeggen: Gij zijt mijn God.” De Heilige Geest zal hen tot deze vrijwillige aanneming leiden.
Als een geheel, zij zullen dit zeggen als met een stem. Iedereen zal het voor zich zeggen, in het enkelvoud, “Gij.”
4. Er zal een verklaring van liefde wezen: Ik zal “die niet bemind was, noemen mijn beminde.” (Rom. 9:25)
5. Dit zal bespeurd worden door anderen: “Aldaar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden.” Hun gelijkvormigheid aan God zal hen kinderen van God doen noemen, evenals de vreedzamen in (Matt. 5:9).
Aldus zal hen iedere zegen gewis, persoonlijk en voor eeuwig worden geschonken.
Gedachten, die hieruit ontstaan:
Wij moeten niemand als hopeloos opgeven; al zou het ook maar al te duidelijk blijken, dat zij Gods volk niet zijn.
Niemand mag in wanhoop zichzelf opgeven.
Vrije genade is de laatste hoop van de gevallenen.
Laat hen vertrouwen op een God, die zo vrij en uit zichzelf genadig is, zo almachtig om te behouden, zo vast besloten om diegenen toe te brengen, die door Hem zelf verloochend en door iedereen verlaten werden als zijnde niet het volk van God.
(1) Niet ontfermde. (2) Niet mijn volk.