Er was nu een dag, als de kinderen van God kwamen, om zich voor de Heere te stellen, dat de Satan ook in het midden van hen kwam. Job 1:6
Het is nutteloos om te vragen welke dag dit was–wellicht was het een bijzondere Sabbat, die beide op aarde en in de hemel werd gevierd, een dag van de plechtige samenroeping. In de vroegste eeuwen kwamen de godvruchtigen samen ter aanbidding met de Heere zelf tot middelpunt. Aldus vergaderen zij beide in de Hemel en op de aarde: de gemeenschap van de heiligen is één: Maar ach! hoe spoedig kwam de boze in het midden van de rechtvaardigen! Het is niet nodig, dat de duivel in de hemel was; neerziende van zijn troon zag de Heere dat Satan zich voegde bij hen, die Hem aanbaden; en Hij had hem iets te zeggen. In een goed geordende vergadering of samenkomst ontvangen zelfs de bozen hun deel.
Uit Satans tegenwoordigheid onder de kinderen van God leren wij:
I. Dat ons bloot vergaderen met Gods volk alleen en op zichzelf geen waarde heeft.
1. Zeer duidelijk: het is geen Gode welbehagelijke aanbidding; want nooit kan iets, wat Satan doet, God welgevallig zijn. Zijn tegenwoordigheid onder de kinderen van God is aanmatiging, maar geen betoon van eerbied.
2. Het doet de persoon zelf geen goed; want de gevallen geest bleef een duivel en handelde als een duivel, zelfs in Gods tegenwoordigheid. Wij moeten door geloof tot de Heere komen, of onze aanbidding is dood en nutteloos.
3. Het kan een gelegenheid worden om nog meer te zondigen; want in die vergadering heeft Satan Job belasterd en het plan beraamd om hem te verderven. Hieruit leren wij:
II. Dat de beste vergaderingen niet vrij zijn van bozen.
1. Dit behoort ons te doen volharden in het samenkomen met de heiligen, al weten wij ook van sommigen, dat zij ontrouw zijn aan hun belijdenis. Moeten de kinderen van God niet samenkomen, omdat Satan zich wellicht in hun midden zal bevinden?
2. Dit behoort een ernstig onderzoeken van ons eigen hart ten gevolge te hebben en ons terstond te doen vragen “Ben ik het Heere?” Van de twaalf apostelen was er één een duivel, en hij was met de Heere bij de laatste viering van het Pascha.
3. Dit behoort ons te doen waken, zelfs terwijl wij bidden.
4. Dit behoort de leraren getrouw te maken; zodat de duivel niet te huis is in de vergadering, maar gekweld wordt door de waarheid welke hij haat.
5. Dit behoort ons te doen verlangen naar de volmaakte vergadering hier Boven. die geen gemengde, maar een zondeloze vergadering zijn zal.
III. Dat Satan kan vergaderen met de kinderen van God.
1. Om kwaad te doen aan de heiligen.
Door hen voor de Heere te beschuldigen zelfs ten opzichte van hun heilige zaken. Door hun gedachten af te leiden van hemelse dingen, en hen bezwaard van hart te maken, en gekweld door zorgen. Door hen, in plaats van tot nut en voordeel van hun eigen ziel te horen, aan het kritiseren te brengen.
Door zelfs in hun heilige dienst verdeeldheid te zaaien. Door hoogmoed te verwekken in predikers, in zangers, in hen, die voorgaan in het gebed, en in hen, die geven. Dit wordt openbaar in hun toon, hun manieren, hun kledij, enz. Door hun ijver te doen bekoelen, hun liefde te doen afnemen, hun lof te verkillen, hun gebed te doen bevriezen, en door, over het algemeen, hun vurigheid van geest en hun blijdschap te vernietigen.
2. Om kwaad te doen aan onbekeerde hoorders.
Door hun aandacht af te leiden van de zaligmakende waarheid. Door twijfel op te wekken; twijfelzuchtige gedachten in te blazen, duistere vragen op te werpen, en de mens te stellen voor de Meester. Door hen, die indrukken ten goede hebben ontvangen, tot uitstellen te bewegen. Door het gebed te smoren, zielsgenot te verhinderen, het gevoel te verstompen en God van zijn eer te beroven. Door het woord weg te nemen, dat gezaaid werd, gelijk vogels het zaad oppikken, dat langs de weg gestrooid werd.
IV. Dat het mogelijk is om juist daarom satanisch te zijn, omdat men samenkomt met Gods kinderen.
Satan heeft in die heilige bijeenkomst meer dan ooit zijn klauw vertoond.
1. Hij was onbeschaamd jegens zijn Maker.
2. Hij smaalde op Gods volk, zelfs op een van de beste onder hen, die de Heere zelf oprecht en vroom noemde.
3. Hij besloot om hem te verzoeken, te kwellen, en hem, zo hij slechts kon, in opstand te brengen tegen God.
Ter deze stonde is de duivel hier tegenwoordig.
Laat ons aan zijn inblazingen geen gehoor geven.
Laat ons terstond roepen tot de Heere, en vertrouwen op de Here Jezus, die ons kan bewaren voor de boze, zelfs als hij tegenwoordig is.
Addenda.
Niet zodra gaat de zaaier uit om zijn zaad te zaaien, of ook de vogels van de hemel gaan uit. Hoe meer goed er ergens gedaan wordt, hoe stelliger Satan het zal tegenstaan. Lauwe, onverschillige belijders zullen door hen, wiens ijver opgewekt werd, buitengewoon worden geprikkeld, en op die wijze ontstaat dan krakeel. Broeders, die nors van aard zijn, zullen gedurende een opwekking ieder ogenblik geërgerd worden, omdat de dingen dan niet in de gewone orde geschieden, en dat is wederom een andere wortel van de bitterheid. Wereldlingen zullen meer dan gewone bitterheid voelen, en bijgevolg, zullen ook meer dan gewone lasteringen in omloop zijn tegen de meer actieve aanvallers van het koninkrijk van de vijand. Gij kunt geen wespennest vernielen zonder op uw beurt te worden aangevallen. Toch is dit nog beter dan stagnatie. In een sluimerende kerk is het voornaamste werk van de tegenstander om de mensen nog meer in slaap te wiegen, alle gerucht te doen zwijgen, en iedere vlieg te verjagen, die op het gelaat van de slapers zou willen neerstrijken. Voor niets is Satan meer bevreesd dan om de kerk uit haar dodelijke sluimering te zien ontwaken. Daar Satan nu onze vergaderingen binnensluipt, betaamt het ons om toe te zien (1) dat niemand van ons hem in ons gezelschap binnenleidt; (2) dat niemand hem, als hij in de vergadering gekomen is, plaats geeft; (3) dat wij hem verjagen, zoals Abram de roofvogels verjaagd heeft; of (4) dat wij des te vuriger bidden: “Verlos ons van de boze.”
George Marsh, die onder de regering van Maria de Bloeddorstige de marteldood stierf, schreef in een brief aan enige vrienden in Manchester: –”De dienstknechten van God kunnen nooit komen om zich voor God te stellen. dat is: zij kunnen nooit een godzalig leven leiden en in onschuld voor Gods aangezicht wandelen, of Satan komt ook in hun midden; dat is hij zal de godvruchtigen dagelijks beschuldigen, iets op hen vinden aan te merken, hen kwellen, vervolgen en beroeren; want het is de aard van de duivel en zijn eigenschap om altijd kwaad te doen, tenzij het hem door God wordt verboden en belet. Maar als God het hem niet toelaat, is hij tot hoegenaamd niets in staat; ja dan kan hij niet eens tot een vuil zwijn ingaan.”
FOX’S BOEK DER MARTELAREN.
Luther was eens in gevaar. Hij zou door een Jood worden vermoord; maar een vriend zond hem het portret van de moordenaar, en zo kon hij tegen hem op zijn hoede zijn. Wij moeten door van te voren gewaarschuwd te zijn van te voren gewapend wezen. De grote vijand kan ons thans niet plotseling overvallen terwijl wij in het gebed zijn, want zijn overwegingen zijn ons niet onbekend. Er wordt ons gezegd te waken, zowel als te bidden, te waken voordat wij bidden, en te waken terwijl wij bidden.