Och Heere! Laat toch uw oor opmerkende zijn op het gebed uws knechts, en op het gebed uwer knechten, die lust hebben uw naam te vrezen. Neh. 1:11
Nehemia geloofde, dat ook nog anderen, buiten hem, baden. Hij was niet zo somber, zo vervuld van eigenwaan en zo liefdeloos om te denken, dat alleen hij het huis des Heeren liefhad, en er voor bad. Hij geloofde, dat de Heere ook buiten hem, nog vele biddende dienstknechten had. Hierin had hij meer hoop dan Elia. (1 Kon. 19:10-18).
Nehemia stelde de gebeden van zijn mededienstknechten op prijs, en hij voelde zich gesteund in zijn eigen smekingen door het feit, dat hij een was van de schare van de bidders.
Zelfs de zwakkeren, die nog niet verder konden komen dan te begeren om God te vrezen, werden door deze heilige gewaardeerd, als zij Hun gebeden tot God opzonden. Het kleine, het weinige in de smeking, dat verveelvuldigd is met het aantal van hen, die haar opzenden, helpt mede om de schaal te doen overslaan.
Wie zijn de personen, waaruit deze klasse is samengesteld “die lust hebben uwen naam te vrezen?” Wij zullen trachten ze te ontdekken.
I. Dit sluit allen in, die ware godsdienst hebben
1. Ware Godsvrucht is altijd een zaak van begeerte. Niet van gewoonte, van mode of opgewondenheid, of hartstocht, of toeval. Niet van onwillige angst, of dwang, of omkoping. Niet van pralen met volmaaktheid en van verwaand zelfbehagen.
2. Zij is in alle delen een zaak van begeerte. Bekering, geloof, liefde, enz. Niets van dit alles kan in de mens worden gevonden, tenzij hij “lust heeft” om ze te verkrijgen. Gebed, dankzegging, arbeid in de wijngaard van de Heere aalmoezen en alle goede daden zijn een zaak van begeerte van het hart. O dat wij er overvloedig in mogen zijn. Vooruitgang en rijpheid van genade zijn nooit tot zo’n graad bereikt, dat zij ons bevredigen. Het is alles nog een zaak van begeerte. Zo is het ook met ons nuttig zijn voor anderen; het overwinnen van de waarheid, de voorspoed van de kerk, en de uitbreiding van Gods Koninkrijk zullen altijd een zaak blijven van begeerte. Hetzelfde kan gezegd worden van de hemel, van de opstanding, en van de toekomstige heerlijkheid van Christus’ regering op de aarde. Godvruchtige mensen zijn als Daniël, zij zijn, mannen van begeerten. (Dan. 9:23), volgens de kanttekening) Begeerte is het levensbloed van de Godsvrucht, de kiem van de heiligheid, de dageraad van de genade, de belofte van de volkomenheid.
3. Waar niets meer kan zijn, wordt de begeerte aangenomen. In het geven, in arbeid, in toewijding neemt de Heere de wil voor de daad, waar de macht om te volbrengen niet aanwezig is. Voor Hem wordt het wezen van de meest zelfopofferende daad niet gevonden in het lijden, dat er uit voortvloeit, maar in de begeerte om God te verheerlijken.
4. Doch waar ook zelfs de begeerte niet gevonden wordt, daar bevindt de mens zich in een toestand van geestelijke dood, en alles wat hij doet, is even dood als hij zelf.
II. DIT SLUIT VELERLEI TRAPPEN VAN GENADE IN.
Niet degenen, die slechts voorbijgaande begeerten en voornemens koesteren; want dat zijn dan slechts bloesems, en van het merendeel van de bloesems komt nooit vrucht. Van deze kunnen wij met Salomo zeggen: “De ziel des luiaards is begerig; doch er is niets;” (Spr. 13:4). Maar:
1. Zij die ernstig en van harte verlangen om recht te staan voor God, ofschoon zij niet durven denken, dat zij verlost zijn. Deze hebben altijd begeerte.
2. Zij, die wel geloven, maar vrezen, dat het aanmatiging in hen is, om zich het volk van God te noemen. Hun geloof openbaart zich veel meer in begeerte, dan in de bewustheid van het begeerde verkregen te hebben.
3. Zij, die weten, dat zij God vrezen, maar begeren Hem meer te vrezen. Tot deze klasse behoren sommigen van de besten van de mensen.
4. Zij, die de Heere wensen te dienen met grotere vrijheid, standvastigheid, blijdschap en kracht. Wat zouden zij niet willen doen, zodat zij slechts de begeerte van hun harten konden verkrijgen?
5. Zij, die zich in de wegen Gods verlustigen, –en er al hun dagen in begeren te blijven. Niemand zal volharden in heiligheid, die dit niet begeert. Tedere begeerten brengen een nauwgezette wandel voort, en leiden door de Geest Gods tot een leven, waardig van de roeping, waarmee zij door God geroepen zijn.
Al deze mensen kunnen God welbehagelijk bidden; ja zij zijn immer biddende, want begeerten zijn ware gebeden.
Wij hebben behoefte aan het gebed van al deze mensen, zowel als aan het gebed van gevorderde, bevestigde Christenen. De gewone soldaten maken het voornaamste deel uit van het leger. Indien geen anderen dan uitnemende gelovigen zouden bidden, dan zou onze schatkist van smeking zeer slecht voorzien zijn.
Wij behoorden zulke eerstbeginnenden met dankbaarheid zich met ons te laten verenigen in ons smeken om de voorspoed van Gods zaak. Hun worstelende, stamelende gebeden zullen ons opwekken tot meer en beter bidden, en die oefening zal onze bidkrachten doen toenemen.
Eindelijk, laat ons thans bidden–wij allen, grote en kleine. Laat ons bidden in de Heilige Geest, en daardoor onze leraren, onze zendelingen en andere arbeiders in de wijngaard van de Heere ten steun zijn, die, evenals Nehemia, ons voorgaan in de heilige arbeid.
SPECERIJEN.
Deze omschrijving van Gods dienstknechten–”Die lust hebben (dat is: die begeren) uw naam te vrezen” herinnert ons hoe grotelijks hun godsdienst in deze wereld bestaat in “begeerte.” Zij hebben wezenlijke godsvrucht; maar zijn onvoldaan met hetgeen zij verkregen hebben, en streven naar betere dingen. Hun begeren moet echter wel onderscheiden worden van het begeren van zeer velen, die een goeden wens, welke nu en dan bij hen opkomt, voor werkelijke godsvrucht aanzien. Des christens ware begeerte spoort hem aan tot het gebruik maken van al die middelen van genade, waardoor een hoger leven bereikt wordt. Hij “oefent zich zelf tot godzaligheid,” en wat hij verkrijgt, gebruikt hij in geestelijk en zedelijk leven. Maar het woord, dat hier gebruikt is, betekent eigenlijk een zich verlustigen, waardoor dus het genot wordt aangeduid, dat Gods dienstknechten smaken in zijn dienst.
PULPIT COMMENTARY.
Hetgeen wij begeren als wij het niet hebben, is ons een verlustiging als wij het verkregen hebben. Dat is ten minste het geval met die zaken, welke wezenlijk begerenswaardig zijn. Zij, die nooit naar genade smachten, zullen ook nooit genade waarderen.
Toen Napoleon van Elba terugkeerde, werd hij door een man, die in een tuin werkte, herkend; en deze man is hem terstond gevolgd. Napoleon heette hem vrolijk welkom, zeggende: “Daar hebben wij onze eerste recruut!” Als slechts één persoon voor ons begint te bidden, dan behoorden wij, hoe zwak zijn gebeden ook zijn, hem welkom te heten. Hij, die voor mij bidt, verrijkt mij.
De bediening van het evangelie is zo afhankelijk van de macht van het gebed, dat het de voornaamste zorg van de leraren moest wezen om bij zijn gemeenteleden de gaven van het gebed te ontwikkelen. Er moesten talrijke bidstonden worden gehouden, en deze moesten zeer verscheiden van aard zijn, zodat vrouwen, jongelieden, kinderen en ongeletterde personen deel kunnen nemen in die heilige oefening. Ieder beetje helpt. Zandkorrels evenals ook regendroppen verbinden zich tezamen om de grootste doeleinden tot stand te brengen, en brengen die dan ook tot stand. Er kan wel meer echt gebed wezen in een kleine vergadering van onaanzienlijke mensen, maar die grote begeerten hebben, dan in de grote vergadering, waar alles met grote bekwaamheid geschiedt veeleer, dan met een hartgrondig, vurig begeren.
Laat uw leraar toch nooit zijn gebedenboek verliezen. Het behoort geschreven te zijn in het hart van zijn gemeente. Indien gij niet kunt prediken, of veel kunt weggeven, of indien gij geen ambtsdrager kunt worden in de kerk, bidden zonder ophouden kunt gij wèl.