En Juda werd vergaderd, om van de hulp van de Heere te zoeken; ook kwamen zij uit alle steden van Juda, om de Heere te zoeken. 2 Kron. 20:4
Josafat ontving plotseling de tijding, van een grote vijandelijke inval in zijn land, en als een ware man Gods, begaf hij zich terstond om de Heere te zoeken en schreef een vasten uit. In van alle ijl kwam het volk bijeen en de gehele natie riep ernstig tot de Heere om hulp. Laat ons zorgvuldig opmerken
I. Hoe zij om hulp vroegen. Zij drukten hun vertrouwen uit. Josafat riep: “Zijt Gij niet die God in de hemel? In uw hand is kracht en sterkte.” (2 Kron. 20:6).
Zij pleitten op zijn daden in het verleden. “Hebt Gij niet, onze God! de inwoners van dit land voor het aangezicht van uw volk Israel verdreven?” (2 Kron. 20:7)
Zij pleitten op de belofte, geschonken bij de inwijding van de tempel. “Gij zult verhoren en verlossen.’ Lees: (2 Kron. 20:9)
Zij erkenden hun toestand; erkenden met ootmoed het gevaar, waarin zij zich bevonden en hun onmacht. Zij hadden.
Geen kracht. “In ons is geen kracht tegen deze grote menigte.”
Geen plan. “Wij weten niet wat wij doen zullen. (2 Kron. 20:12)
Geen bondgenoten. Hun vrouwen en hun kinderen vermeerderden hun zorg. (2 Kron. 20:13)
Toen hieven zij hun hart op tot de Heere. “Onze ogen zijn op U.” Waar konden zij met meer zekerheid heenzien?
II. Hoe zij haar ontvingen.
Door een vernieuwde verzekering. “De Heere zal met u zijn. (2 Kron. 20:17)
Door hun vrees tot bedaren te brengen. “Vreest niet en ontzet u niet.” De moed houdt stand, maar de vrees vlucht.
Door hen aan te sporen tot groter geloof. “Gelooft in de Heere, uw God, zo zult gij bevestigd worden. (2 Kron. 20:20)
Door duidelijke aanwijzing. “Trekt morgen tot hen af, gij zult hen vinden in het einde van het dal.” (2 Kron. 20:16)
Door werkelijke verlossing. De Moabieten en Ammonieten sloegen de Edomieten en Israel overwon zonder slag te hebben geleverd.
Het zal ons grotelijks tot blijdschap verstrekken om te zien, hoe de rechterhand van de Heere ons de overwinning doet wegdragen.
III. Hoe zij handelden door deze hulp.
Zij aanbaden. Met alle tekenen van eerbied bogen zich de koning en zijn volk voor de troon van Jehova (2 Kron. 20:18). De aanbidding gordt ons ten strijde.
Zij loofden. Voor zij nog de zegen hadden verkregen, “stelde hij de Heere zangers.” Lees: (2 Kron. 20:21)
Zij gingen heen, voorafgegaan door de zangers, totdat zij aan de “wachttoren in de woestijn kwamen.” (2 Kron. 20:24)
Zij zagen de belofte vervuld. “Zij wendden zich naar de menigte en ziet, het waren dode lichamen. (2 Kron. 20:24)
Zij vergaderden de buit. “Zij roofden de buit drie dagen, want deze was veel. (2 Kron. 20:5)
Zij loofden de Heere. (2 Kron. 20:26) Het dal van Beracha hoorde hun blijde klanken en toen gingen zij met luiten, met harpen en met trompetten terug tot het huis van de Heere.
Zij hadden rust. “Alzo was het koninkrijk van Josafat stil en zijn God gaf hem rust rondom heen.” (2 Kron. 20:30) Gods overwinningen doen de krijg eindigen. De verschrikking Gods werd over alle koninkrijken van die landen en zij durfden in Juda geen vijandelijke inval meer wagen.
Laten wij, als wij ons in moeilijkheden bevinden, ons onmiddellijk wenden tot de Heere.
Laten wij dit doen in de geest van het vertrouwen en van de lof. Is er thans geen oorzaak voor ons om te vergaderen en te pleiten tegen de Moabieten, Ammonieten en Edomieten van het bijgeloof, van de wereldgezindheid en van het ongeloof?
Opmerkingen.
Dit hoofdstuk, dat begint met gevaar, vrees en benauwdbeid van rondom, eindigt met vreugde, vrede, kalmte en rust. Twee woorden trekken in dit hoofdstuk vooral de aandacht–bidden en prijzen tweelingbroeders, die altijd samen hoorden te gaan. Er is hier een woord dat ze samen verbindt, namelijk geloof.
“Josafat stelde zijn aangezicht om de Heere te zoeken.” Zijn goed voorbeeld werd spoedig gevolgd. “Juda werd vergaderd, om van de Heere hulp te zoeken; ook kwamen zij uit alle steden van Juda, om de Heere te zoeken. Welk een bidstond–een wezenlijke bidstond, waarin allen zich verenigden, met een bepaald doel, en een koning tot voorganger! Merk op het gebed (2 Kron. 20:6). Het is een model, een voorbeeld. Josafat gevoelde zijn zwakheid en zijn nood; maar hij erkende, dat God alles is en over alles, en kracht en sterkte heeft. Iedere pleitgrond, elk argument wordt door hem aangevoerd. Hij beroept zich op Gods macht en op zijn beloften, op zijn rechtvaardigheid en liefde, en eindigt met een eenvoudig. doch overwinnend geloof in God zelf. “In ons is gene kracht, en wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U.” (2 Kron. 20:12) Terwijl zij aldus al de verantwoordelijkheid op God legden, tot Hem oplagen en op Hem wachtten, heeft God hen terstond verhoord.
KAPITEIN DAWSON.