En Elisa bad, en zei: Heere! open toch zijn ogen, dat hij ziet: En de Heere opende de ogen van de jongen, dat hij zag; en zie de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa. 2 Kon. 6:17
Het geloof dient de Christen tot ogen en doet hem zien, wat anderen niet kunnen zien. Dit houdt de mens zelf rustig en kalm en stelt hem tevens in staat om de vrees weg te nemen van anderen, die roepen: “Ach, mijn heer! hoe zullen wij doen?” vers 15.
Uit dit verhaal kunnen wij leren, hoe velen er rondom ons kunnen zijn, zonder dat zij voor het natuurlijke oog zichtbaarzijn. Wij zullen het gebruiken om te leren
I. Dat het natuurlijke oog blind is voor hemelse zaken.
God is overal maar ogen, door de zonde verblind, zien Hem niet. Zijn wet raakt de bedoelingen en gedachten van de harten aan, toch wordt derzelver wondervolle geestelijke betekenis niet bespeurd.
De mensen zelf zijn boos, schuldig, gevallen, maar hun eigen wonden en builen en rottende zweren zien zij niet. Hun gevaar dreigt van nabij; toch spelen zij voort, blindelings dansende aan de mond van de hel. Er is een man te Brighton, die een papier om de hals draagt, waarop geschreven staat: “Ik ben geheel blind.” Dat zou voor deze dwazen een gepast woord zijn. Jezus is nabij en bereid om te helpen, maar hun ogen worden gehouden, zodat zij niet weten, dat het Jezus is. Hij is geheel en al schoon en begeerlijk, de zon van de ziel en toch is Hij volstrekt onbekend. Dit gebrek aan geestelijk onderscheidingsvermogen, maakt de mens onedel en laag. Simson, van wie de ogen uitgestoken zijn, levert een treurig schouwspel op. Van een richter in Israel daalt hij af om een slaaf in Philistia te zijn. Dit houdt de mens tevreden met de wereld; hij ziet niet wat voor een armzalig ding het is, waarvoor hij zwoegt en werkt en zondigt en de hemel opoffert. Dit doet veel mensen het eentonige doel van de gierigheid najagen; hun hart gaat nooit uit naar betere dingen; maar immer slaven en zwoegen zij, als blinde paarden, die in een molen ronddraaien. Dit maakt de mensen hoogmoedig. Zij denken alles te weten, omdat zij zo weinig weten van hetgeen geweten kan worden. Dit brengt de mensen in gevaar. “Indien nu de blinde de blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen.” (Matt. 15:14).
II. Dat God alleen de ogen van de mensen kan openen.
Wij kunnen de blinden leiden; maar wij kunnen ze niet ziende maken. Wij kunnen hen de waarheid voorstellen, maar wij kunnen hen de ogen niet openen; dat is een werk, dat God alleen doen kan.
Sommigen gebruiken kunstogen, anderen proberen het met een bril, met telescopen, gekleurd glas, enz.; maar zolang de ogen blind zijn, is het allemaal tevergeefs. De genezing is alleen van de Heere.
1. Het gezicht te geven is een even groot wonder als de schepping. Wie kan een oog maken? In de zondaar is het geestelijk gezichtsvermogen weg.
2. De mens is blind geboren. Zijn duisternis is een deel van hemzelf. “Van alle eeuwen is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft.” (Joh. 9:32).
3. De mens is willens blind. Niemand is zo blind als zij, die niet willen zien. “Het blinde volk, dat ogen heeft:” (Jes. 43:8).
4. Het openen van de ogen wordt beschouwd als een zegen van het verbond. De Heere heeft zijn Zoon gegeven “tot een verbond van het volk, om te openen de blinde ogen.” (Jes. 42:6-7).
Satan heeft dit nagemaakt in de hof, toen hij zei: “Uw ogen zullen geopend worden en gij zult als God zijn.” (Gen. 3:5).
III. Dat wij Hem mogen bidden om de ogen van de mensen te openen. “Heere, open toch zijn ogen, zodat hij ziet.”
1. Als wij zondaren in benauwdheid zien, dan is dit een hoopvol teken en dan behoren wij met dubbele aandrang voor hen te bidden.
2. Als wij merken, dat zij zoekende zijn, dan moeten wij voor hen het aangezicht van de Heere zoeken. Hun gebed moet ons tot bidden opwekken.
3. Als wij zelf veel zien, dan moeten wij zien voor hen.
4. Als hun blindheid ons verbaast, dan moet ons dit op de knieen brengen.
5. Het gebed van anderen is ons ten goede gekomen en daarom behoren wij de zegen te vergelden door ons gebed voor de gemeente.
6. Het zal God verheerlijken om hun ogen te openen; laat ons bidden met vertrouwen en geloven, dat Hij zijn Zoon zal eren.
IV. Dat God de ogen van de mensen opent.
1. Hij heeft het gedaan in een ogenblik. Merk op de vele wonderen, die door onze Heere aan blinden werden gedaan.
2. Hij opent in het bijzonder de ogen van de jeugdigen. “De Heere opende de ogen van de jongen.” Zie de tekst.
3. Hij kan uw ogen openen. Er zijn verschillende soorten van blindheid, maar zij zijn allen begrepen in het majestueuze feit: “De Heere opent de ogen van de blinden.” (Ps.) 146:8.
4. Hij kan u in een oogwenk zijn genade in haar algenoegzaamheid en nabijheid doen zien. Hagar en de fontein: (Gen. 21:19).
V. Dat zelfs degenen die zien, het nodig hebben om meer te zien.
Elisa’s jongen kon zien en toch werden zijn ogen nog meer ten volle geopend.
1. Er is meer te zien in de Schrift. “Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouw de wonderen van uw wet.” (Ps. 119:18).
2. In de grote leerstellingen van het evangelie is zeer veel licht verborgen.
3. Er zijn grote wonderen in de Voorzienigheid. In alles Gods hand te zien is een groot voorrecht, dat zijn naam in het bijzonder verheerlijkt; (Ps. 107:24).
4. Er zijn in ons zelf, in de zonde, in Satan, enz. diepten, die het ons goed zou zijn te zien. Mochten wij mensen zijn met geopende ogen!
5. In Christus Jezus zijn verborgen heerlijkheden. “Heere, wij wilden Jezus wel zien.” (Joh. 12:21) (Heb 2:9).
Hebt gij een geestelijk gezichtsvermogen? Zo aanschouw engelen en geestelijke dingen. Beter nog, –aanschouw uw Heere!
Nalezingen.
Een van de treurigste toestanden van de mens is het Woord van God te lezen met een deksel op het hart; met een blinddoek voor de ogen heen te gaan door al de wondervolle getuigenissen van verlossende liefde en genade, die in de Schrift zijn vervat. En het is ook treurig, al is het niet direct lakenswaardig, om met een blinddoek voor de ogen langs Gods werken heen te gaan, in een wereld te leven van bloemen en sterren en zonsondergangen, en duizenderlei heerlijke voorwerpen in de natuur, zonder dat er ooit belangstelling voor in ons werd opgewekt.
GOULBOURN.
Een dame zei eens tot Turner, terwijl hij schilderde: “Waarom brengt gij zulke vreemde tinten en kleuren in uw schilderijen? In de natuur zie ik nooit iets, dat erop lijkt.” Zou gij niet wensen ze te zien, Mevrouw?” vroeg hij. Dit antwoord was genoeg. Hij zag ze, al zag zij ze niet. Zo zien ook de gelovigen, evenals de profeet, veel Goddelijke wonderen, die de wereldlingen niet kunnen opmerken.
Het gebed, dat William Tyndale, de martelaar; stervend met vorige ijver en met luider stem uitsprak, was: “Heere! open toch de ogen van de koning van Engeland!”