Beroem u niet over de dag van morgen, want gij weet niet wat de dag zal baren. Spreuken 27:1
Als ‘morgen’ niet iets is om zich op te beroemen, is ‘morgen’ dan nergens goed voor? Jawel, God zij geprezen! Er zijn heel veel dingen die we met ‘morgen’ mogen doen. We mogen ons er niet op beroemen, maar ik zal u zeggen wat we er wél mee mogen doen als we kinderen Gods zijn. We mogen altijd naar ‘morgen’ uitzien met het geduld en het vertrouwen, dat het ons ten goede zal werken. We mogen van ‘morgen’ zeggen: Ik beroem me er niet op, maar ik ben er ook niet bang voor. We mogen heel kalm en rustig zijn als het over ‘morgen’ gaat; we mogen bedenken dat al onze tijden in Zijn handen zijn, dat alles gebeurt op Zijn bevel. Ook al weten wij alle bochten in de paden van de voorzienigheid niet, Hij weet die wel. Ze liggen alle vast in Zijn boek, en onze tijden zijn alle door Zijn wijsheid bepaald. Daarom mogen we de ogen opslaan naar ‘morgen’, zoals we ‘morgen’ zien in het ruwe onbewerkte goud van de tijd, dat straks gemunt wordt, zodat we het alle dagen kunnen uitgeven. Dan mogen we van alle ‘morgens’ zeggen: Ze zullen alle van goud zijn, ze zullen alle het stempel van de Koning opgedrukt krijgen; laat ‘morgen’ daarom maar komen! Ze zullen me niet minder maken; de ‘morgens’ zullen me medewerken ten goede. Ja, meer nog: een christen mag terecht naar zijn ‘morgens’ uitzien, niet alleen in overgave, maar ook met vreugde. Morgen! Voor een gelovige is ‘morgen’ één stap nader tot de hemel, het is één zeemijl meer die hij heeft gezeild over de gevaarlijke levenszee, en zo is hij alleen maar dichter bij zijn eeuwige haven, zijn hemel van gelukzaligheid.