Ik uw knecht nu vrees de Heere van mijn jonkheid af. 1 Koningen 18:12
Vóór alle dingen is het voor jonge mensen nodig dat ze bang zijn om kwaad te doen, dat ze een teer geweten hebben en er vurig naar verlangen de Heere te behagen. Dat beginsel is een waar werk van genade, en een onfeilbaarder werk van de Heilige Geest dan alle blijdschap die een kind kan voelen, of alle kennis die het kan verkrijgen. Ik vraag allen die jonge mensen onderwijzen hier goed op te letten. Er is in onze tijd, als het over de godsdienst gaat, een toenemende dwaasheid die me doet beven. Ik kan niet tegen een godsdienst die alleen maar kan zwemmen in kokend water en slechts in hete lucht kan ademhalen. Voor mij heeft het fluisteren van de Geest niets te maken met een fanfarekorps, en nog veel minder treedt de godzaligheid de grote God en de heilige Zaligmaker tegemoet met oneerbiedig geschreeuw. Wat we nodig hebben is een stevig verankerde vreze des Heeren, bij jong en oud. Het is beter om te beven voor het woord des Heeren en te buigen voor de oneindige majesteit van Gods liefde, dan jezelf schor te schreeuwen. O, hadden we maar meer van de sobere rechtschapenheid van bijvoorbeeld de puriteinen! Tegenwoordig trekken de mensen hun schoenen aan om te gaan stampen en trappelen, en maar weinigen schijnen de kracht te beseffen van het bevel dat Mozes ooit kreeg: ‘Trek uw schoenen uit van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilig land.’ Gods waarheid is er niet voor bedoeld ons hoogmoedig te maken, maar om ons te verootmoedigen voor de troon. Obadja had de vroege godsvrucht van de rechte soort.