Ik uw knecht nu vrees de Heere van mijn jonkheid af. 1 Koningen 18:12
Vaak zijn mensen die van God getuigen in hun jeugd bekeerd. Het schijnt God te behagen hen tot Zijn speciale vaandeldragers te maken in de dag van de strijd. Kijk eens naar Samuël: toen de zonde van Eli’s zonen heel Israël van walging vervulde, diende het kind Samuël voor de Heere. Kijk eens naar David: toen hij nog maar een herdersjongen was, liet hij de eenzame heuvels echoën van zijn psalmen en de begeleidende muziek van zijn harp. Kijk eens naar Josia: toen Israël opstandig was, brak het kind, Josia geheten, de altaren van Baal af en verbrandde de beenderen van diens priesters. De Heere heeft nu — ik weet niet waar – een kleine Luther die op de knie van zijn moeder zit, een jonge Calvijn die op onze zondagsschool leert, een jeugdige Zwingli die liederen voor Jezus zingt. In onze tijd gaat het misschien van kwaad tot erger. Maar de Heere zorgt. De dagen zijn donker en dreigend, en deze avond zal misschien nog donkerder worden, tot een zwartere nacht dan we ooit hebben gekend — maar Gods zaak is veilig in Gods hand. Zijn werk wordt niet vertraagd door gebrek aan mensen. Christus zal niet falen, noch ontmoedigd raken. God begraaft Zijn werklieden, maar Zijn werk leeft voort. Als er in het paleis geen koning is om God te eren, zal er toch een bestuurder gevonden worden die de Heere van zijn jeugd af vreest en voor de profeten des Heeren zal zorgen. Wees daarom goedsmoeds, en zie uit naar gelukkiger uren. Zolang de Heere op de troon zit, is dat wat waarde heeft niet in gevaar. De reservetroepen van de Heere zijn in aantocht, en hun trommelslag verkondigt de zege.