En hij geloofde in de Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Genesis 15:6
We zien in de tekst de verheven waarheid die Paulus zo duidelijk laat uitkomen in het vierde hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen, dat Abram niet door zijn werken werd gerechtvaardigd. Abram had veel goede werken gehad. Het was een goed werk dat hij op Gods bevel zijn land en het huis van zijn vader verliet. Het was een goed werk om in alle vriendelijkheid van Lot te scheiden. Het was een heilig werk dat hij Melchizedek de tienden gaf van alles wat hij bezat, en dat hij de Allerhoogste aanbad. Toch staat daarover niets in onze tekst. Evenmin wordt er op andere heilige plichten gezinspeeld als de grond, de oorzaak of een deel van zijn rechtvaardigmaking voor God. Nee, er staat: ‘Hij geloofde in de Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.’ Als Abram, na jarenlang heilig te hebben geleefd, niet door zijn werken wordt gerechtvaardigd, maar voor Gods aangezicht wordt aangenomen vanwege zijn geloof, dan moet dit veel sterker het geval zijn met een goddeloze zondaar die, nadat hij in de ongerechtigheid heeft geleefd, toch in Christus gelooft, en behouden wordt. Als er behoud is voor de moordenaar aan het kruis, en voor anderen als hij, is het niet uit verplichting, maar uit genade; want we zien dat ze geen goede werken hebben. Als Abram met al zijn goede werken niet daardoor wordt gerechtvaardigd, maar door zijn geloof, hoeveel te meer moeten wij, vol gebreken, komen tot de troon van de hemelse genade en vragen gerechtvaardigd te mogen worden door het geloof dat in Christus Jezus is, en behouden door de vrije genade Gods!