... en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. Lukas 24:50
Het zegenen was niet iets ongebruikelijks, want Zijn handen waren zegenende handen, en van die handen was nooit iets anders dan zegening gekomen. Wat hadden duizenden mensen een zegeningen van die dierbare handen ontvangen! Die handen hadden de broden en de vissen vermenigvuldigd en duizenden hongerigen gevoed. Die handen hadden blinde ogen aangeraakt en geopend. Die handen had Hij gelegd op de melaatse, en deze was genezen. Die handen hadden de baar aangeraakt waarop de dode jongen lag, en hij was weer levend gemaakt. Die gezegende handen! Jezus ging voortdurend rond, goeddoende, en Zijn handen strooiden altijd zegeningen rondom Hem: beide waren vol van de rijke schat uit de voorraadschuur van Zijn hart vol liefde. Toen Hij bij Zijn heengaan Zijn discipelen zegende, ging Hij alleen maar door met datgene te doen wat Hij had gedaan vanaf de tijd dat zij Hem kenden. De rijkste zegen die u ooit van Christus ontvangt, is niet iets nieuws: het is juist een voortzetting van wat Hij altijd gewend was te doen. Als Hij op dit moment hier zou zijn om Zijn handen op te heffen en ons een bijzondere zegen te geven, zou dat slechts een volgende schakel zijn in een lange keten waarvan elke schakel edeler is dan de kostbaarste diamant van de wereld. Hij hief Zijn handen op om Zijn discipelen opnieuw te zegenen, omdat Hij hen altijd gezegend had. Hij zal ons blijven zegenen, broeders, omdat Hij ons in het verleden gezegend heeft – en Hij verandert niet.