En hij zal zijn hand op het hoofd des zondoffers leggen. Leviticus 4:29
Het leggen van de hand op het hoofd van het zondoffer was de instemming met het plan van de plaatsvervanging. Ook al zei degene die het slachtoffer had gebracht het niet zo, toch betekende die handeling in de uitleg dat God het had geboden: dit dier moet in mijn plaats worden gesteld – en ik aanvaard dat Goddelijke voorschrift van ganser harte. Ik ben het met God eens dat ik door het brengen van een slachtoffer vergeving zal krijgen, en dat God mij door de bloedstorting van een slachtoffer vergeving zal schenken. Als nu de Jood bereid was de dood van de jonge stier, de geit of het lam een zinnebeeld te laten zijn voor zijn eigen dood – bent u dan bereid om met heel uw hart Gods plan tot verlossing te aanvaarden, door de plaatsvervanging van Zijn eniggeboren Zoon, Die in uw plaats geleden heeft en gestorven is? Wanneer in mijn geweten ooit een vraag rijst over de rechtvaardigheid van deze ordening, is het voor mij altijd een volkomen afdoend antwoord als ik zeg dat de driemaal heilige Jehova het offer van Christus in de plaats van zondaars voldoende vindt om aan Zijn gerechtigheid genoeg te doen – en dan mag ik zeer tevreden zijn met wat Hem voldoet. Het geheel van de plaatsvervanging is de top van de piramide van Gods openbaring, het allerhoogste punt van de machtige bergketen waarin Hij Zijn wijsheid, kracht, liefde, genade en zelfs Zijn rechtvaardigheid jegens de kinderen der mensen zichtbaar maakt, ‘opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende degene die uit het geloof van Jezus is.’