Charles Haddon Spurgeon 18 maart 1885
Schrifttekst: Hosea 8:12
Uit: New Park Street Pulpit Deel 1
Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven, maar zij werden tot een vreemde zaak gerekend. Hosea 8:12 (Eng. vert.)
Onze tekst is de klacht van God tegen Efraïm. Het is geen gering bewijs van Zijn goedheid, dat Hij Zich neerbuigt om Zijn dwalende schepselen te berispen; het is een groot bewijs van Zijn genadige karakter, dat Hij Zijn hoofd buigt om aardse zaken op te merken. Hij zou, als Hij wilde, Zichzelf als een kleed kunnen omhullen met de nacht. Hij zou de sterren als armbanden om Zijn pols kunnen doen, en de zonnen als een kroon om Zijn voorhoofd binden. Hij zou ver, heel ver boven deze wereld, alleen, in de zevende hemel kunnen wonen, en met kalme en stille onverschilligheid neerkijken op al het doen en laten van Zijn schepselen. Hij zou kunnen doen zoals de heidenen veronderstelden dat hun god deed, door in eeuwige stilte te zitten, en soms het hoofd knikken om het lot naar Zijn hand te zetten, zonder dat Hij Zich ooit iets aantrekt van de kleine dingen op aarde, en ze afdoen alsof ze Hem ontgingen, in beslag genomen door Zijn Eigen Wezen. En ik, als een van Zijn schepselen, zou ‘s nachts op een bergtop kunnen staan en naar de sterren kijken, en zeggen: “Jullie zijn de ogen van God, maar zien mij niet; uw licht schijnt door Zijn almacht, maar uw stralen zijn voor mij geen glimlach van liefde. God, de Machtige Schepper, heeft mij vergeten; ik ben een verachtelijke druppel in de oceaan van de schepping, een verschroeid blad in een woud van wezens, een nietig atoom in de berg van het bestaan. Hij kent mij niet; ik ben alleen, alleen, alleen.”
Maar zo is het niet, geliefden. Onze God is van een andere orde. Hij merkt ieder van ons op. Daar is geen mus of worm, die niet in zijn besluiten voorkomt. Er is geen mens op wie Zijn oog niet is gevestigd. Onze meest verborgen daden zijn Hem bekend. Wat we ook doen, dragen of lijden, het oog van God blijft op ons rusten, wij zijn onder Zijn welgevallen – want wij zijn Zijn volk – of onder Zijn afkeuring – omdat wij van Hem zijn afgedwaald.
Wat is God toch onnoemelijk barmhartig, dat Hij, terwijl Hij neerziet op de mens, niet vergeet dat hij bestaat. Wij zien in onze tekst dat God de mens aanschouwt, want Hij zegt van Efraïm: “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven, maar zij werden tot een vreemde zaak gerekend.” Maar zie hoe Hij, wanneer Hij de zonde van de mens opmerkt, hem niet wegslaat en met de voet verstoot; Hij schudt hem niet bij de nek over de afgrond van de hel, totdat zijn hart ineenkrimpt, om hem daarna voor eeuwig te laten vallen. Maar in plaats daarvan daalt Hij uit de hemel neer om met Zijn schepselen te spreken; Hij redetwist met hen; Hij plaatst Zich als het ware op één lijn met de zondaar, zegt hen welke klachten Hij heeft, en beroept Zich op zijn rechten. O Efraïm, Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven, maar zij werden tot een vreemde zaak gerekend!
Mijn vrienden, ik kom hier vanavond in Gods plaats, om met u te spreken als Gods gezant. Ik moet velen van u beschuldigen van zonden. Ik zal ze op uw hart binden door de kracht van de Geest, zodat u overtuigd wordt van zonde, van gerechtigheid en van een komend oordeel. De misdaad die ik u aanreken is de zonde van de tekst. God heeft u de grote dingen van Zijn wet geschreven, maar ze zijn u als een vreemd ding voorgekomen. Het is met betrekking tot dit gezegende Boek, de Bijbel, dat ik van plan ben vanavond te bespreken. Hier ligt mijn tekst – het Woord van God. Hier is het thema van mijn betoog, een thema dat meer welsprekendheid vereist dan ik bezit; een onderwerp waarover duizend redenaars tegelijk zouden kunnen spreken; een machtig, uitgestrekt, onbegrijpelijk thema, dat alle welsprekendheid tot in de eeuwigheid in beslag zou kunnen nemen, en dat toch onuitputtelijk zou blijven.
Over de Bijbel heb ik vanavond drie dingen te zeggen en die staan allemaal in mijn tekst. Ten eerste, de Auteur ervan: “Ik heb geschreven”; ten tweede, de onderwerpen ervan – de grote dingen van Gods wet; en ten derde, de algemene behandeling ervan – Het wordt door de meeste mensen als een vreemde zaak beschouwd.
1. Ten eerste, wat dit Boek betreft, wie is DE AUTEUR? De tekst zegt dat het God is. “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven.” Hier ligt mijn Bijbel – wie heeft hem geschreven? Ik open hem, en ik zie dat hij bestaat uit een verzameling Bijbelboeken. De eerste vijf boeken zijn geschreven door een man die Mozes heet. Ik blader verder en vind er andere. Soms zie ik dat David de schrijver is, op andere momenten Salomo. Hier lees ik van Micha, dan Amos, dan Hosea. Als ik verder blader, naar de meer heldere bladzijden van het Nieuwe Testament, zie ik Mattheüs, Marcus, Lucas, en Johannes, Paulus, Petrus, Jacobus en anderen; maar als ik het Boek dichtsla, vraag ik mij af wie de Auteur ervan is? Maken deze mannen gezamenlijk aanspraak op het auteurschap? Zijn zij de samenstellers van dit massieve Boek? Verdelen zij onder elkaar de eer? Onze heilig geloof antwoordt: Neen! Deze bundel is het schrijven van de levende God. Elke letter werd geschreven met een Almachtige vinger; elk woord daarin kwam neer van eeuwige lippen; elke zin werd gedicteerd door de Heilige Geest.
Zij het dat Mozes in dienst was om zijn geschiedenissen te schrijven met zijn vurige pen, God leidde die pen. Zij het dat David zijn harp bespeelde en psalmen met zoete melodieën van zijn vinger liet komen, maar God bewoog zijn handen over de trillende snaren van zijn gouden harp. Zij het dat Salomo het hooglied van liefde zong, en woorden van volmaakte wijsheid voortbracht, maar God leidde zijn lippen en maakte de prediker welsprekend. Als ik de donderende Nahum volg wanneer zijn paarden de wateren doorploegen, of Habakuk wanneer hij de tenten van Cushan ziet in droefheid; als ik Maleachi lees wanneer de aarde brandt als een oven, als ik naar de zoetvloeiende pagina van Johannes blader die vertelt over liefde, of de ongepolijste, vurige hoofdstukken van Petrus, die spreekt van het vuur dat Gods vijanden verslindt; als ik ga naar Judas, die een vloek laat neerkomen op de vijanden van God – overal vind ik God Die spreekt. Het is Gods stem, niet van een mens; de woorden zijn Gods woorden, de woorden van de Eeuwige, de Onzichtbare, de Almachtige, de HEERE van deze aarde. Deze Bijbel is Gods Bijbel; en wanneer ik hem zie, lijk ik er een stem uit te horen opkomen, die zegt: “Ik ben het Boek van God; mensen, lees mij. Ik ben Gods geschrift; blader door, want ik ben door God geschreven; lees het, want Hij is mijn schrijver, en u zult Hem overal aanschouwen en ontdekken.” “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven.”
Hoe weet u dat God dit Boek heeft geschreven? Dat is precies wat ik u niet zal proberen te bewijzen. Ik zou, als ik dat zou willen, het u kunnen bewijzen, want er zijn argumenten genoeg, er zijn redenen genoeg, als ik uw tijd vanavond zou willen besteden om ze u voor te leggen; maar dat zal ik niet doen. Ik zou u kunnen zeggen, als het mij behaagde, dat de grootsheid van de stijl boven die van enig sterfelijk geschrift uitgaat, en dat alle dichters die ooit bestaan hebben, met al hun werken samen, ons niet zulk een verheven poëzie en zulk een machtige taal konden geven als in de Schrift te vinden is. Ik zou erop kunnen aandringen, dat de onderwerpen, waarover het handelt, het menselijk verstand te boven gaan; dat de mens nooit de grote leerstellingen van een Drie-eenheid in de Godheid had kunnen uitvinden; dat de mens ons niets had kunnen vertellen over de schepping van het heelal; dat hij nooit de auteur had kunnen zijn van het majestueuze idee van de Voorzienigheid, dat alle dingen geordend zijn naar de wil van één groot Opperwezen, en meewerken ten goede. Ik zou kunnen uitweiden over haar eerlijkheid, omdat het de gebreken van haar schrijvers verhaalt; haar eenheid, omdat het zichzelf nooit verloochent; haar meesterlijke eenvoud, zodat het al wandelend gelezen zou kunnen worden; en ik zou nog honderd andere dingen kunnen noemen, die allemaal zouden bewijzen, dat dit het Boek van God is. Maar daarvoor ben ik hier niet gekomen. Ik ben een christelijke predikant, en u bent een christen, of u beweert dat te zijn; en het is voor christelijke predikanten niet nodig om ongelovige tegenwerpingen aan te voeren en ze te weerleggen. Het zou de grootste dwaasheid ter wereld zijn. De arme ongelovige schepselen, kennen hun eigen argumenten niet totdat wij het hun vertellen, en dan sprokkelen zij hun afgestompte pijlen om ze weer op het schild der waarheid te schieten. Het is dwaasheid om deze brandhaarden van de hel naar voren te brengen, ook al zijn wij goed voorbereid om ze te doven. Laat de mensen van de wereld de dwaling maar uit zichzelf leren; laat ons niet de verspreiders van hun onwaarheden zijn. Het is waar dat er predikers zijn die een tekort aan spreekstof hebben, en het op deze manier aanvullen! Maar Gods uitverkoren predikanten hoeven dat niet te doen; zij worden door God onderwezen, en God voorziet hen van leerstof, van woorden en van kracht.
Misschien is hier vanavond iemand die niet gelooft, een rationeel mens, een vrijdenker. Met hem wil ik in het geheel niet discussiëren. Ik wil hier niet staan als een twistziek persoon, maar als een prediker van zaken die ik ken en voel. En toch ben ik ook zoals hem geweest. Er was eens een kwade tijd waarin ik het anker van mijn geloof liet vallen; ik sneed de kabel van mijn geloof door; ik legde mij niet langer stevig vast aan de kusten van de openbaring; ik liet mijn schip voor de wind drijven; ik zei tegen de rede: “Wees mijn kapitein”; ik zei tegen mijn eigen verstand: “Wees mijn roer”; en ik begon aan mijn waanzinnige reis. Godzijdank is dit alles nu voorbij, maar ik zal u de korte geschiedenis vertellen. Het was een haastige zeiltocht over de onstuimige oceaan van de vrije gedachte. Ik ging verder, en terwijl ik verder ging begon de lucht donkerder te worden; maar om dat te compenseren was het water helder en schitterend. Ik zag vonkjes omhoog vliegen die mij verheugden, en ik dacht: ‘Als dit vrije gedachten zijn, is het een gelukkige zaak.’ Mijn gedachten leken edelstenen, en ik strooide sterren met beider handen; maar weldra zag ik, in plaats van deze heerlijkheden, grimmige duivels, woest en afschuwelijk, uit het water oprijzen, en terwijl ik voortging knarsten zij hun tanden en grijnsden mij toe; zij grepen de boeg van mijn schip en sleurden mij voort, terwijl ik mij ten dele verblijdde over de snelheid van mijn beweging, huiverde ik over de ontzaglijke snelheid waarmee ik de oude waarheden van mijn geloof passeerde.
Terwijl ik mij met een vreselijke snelheid voortspoedde, begon ik aan mijn bestaan te twijfelen; ik betwijfelde of er wel een wereld bestond, ik betwijfelde of er wel zoiets als mijzelf bestond. Ik ging naar de rand van het sombere rijk van ongeloof. Ik ging naar de bodem van de zee van ontrouw. Ik twijfelde aan alles. Maar hier heeft de duivel zichzelf in de val gelokt, want juist de buitensporigheid van de twijfel bewees zijn absurditeit. Juist toen ik de bodem van die zee zag, kwam er een stem die zei: “En kan deze twijfel waar zijn?” Bij die gedachte werd ik wakker. Ik ontwaakte uit die dodelijke droom, die, God weet het, mijn ziel had kunnen verdoemen en mijn lichaam had kunnen ruïneren, als ik niet was ontwaakt. Toen ik opstond nam het geloof het roer over; vanaf dat moment twijfelde ik niet meer. Het geloof stuurde mij terug; het geloof riep: “Weg, weg!” Terug naar het anker op Golgotha; ik hief mijn oog op God; daarom leef ik nu, en ben ik bevrijd uit de hel. Daarom spreek ik wat ik weet. Ik heb die hachelijke reis gevaren; ik ben veilig aan land gekomen. Vraag me nog eens om een ongelovige te worden! Nee, ik heb het geprobeerd; het was in het begin aangenaam, maar naderhand bitter. Nu ik vaster dan ooit aan Gods Evangelie ben vastgeketend en als een onbeweeglijke rots vast sta, daag ik de argumenten van de hel uit om mij te bewegen, want “ik weet Wie ik geloofd heb, en ik ben ervan overtuigd dat Hij bij machte is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag” (2 Tim.1:12b). Maar zoals ik heb gezegd zal ik deze avond niet redetwisten of argumenteren. U beweert christen te zijn, anders zou u hier niet zijn. Uw belijdenis kan een leugen zijn. Wat u zegt te zijn, kan het tegendeel zijn van wat u werkelijk bent; maar toch veronderstel ik dat u allen toegeeft dat dit het Woord van God is. Een paar gedachten erover dan. “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven.”
Ten eerste, mijn vrienden, kijk naar dit Boek, en bewonder zijn gezag. Dit is geen gewoon Boek. Het zijn niet de uitspraken van Griekse wijsgeren, het zijn niet de uitspraken van filosofen uit voorbije eeuwen. Indien deze woorden door mensen geschreven waren, zouden wij ze kunnen verwerpen; maar, ik sta stil bij de plechtige gedachte – dat dit Boek Gods handschrift is, dat deze woorden van God zijn. Laten we kijken naar de datering: het is afkomstig van de hemelse gewesten. Laat me kijken naar de letters: zij schitteren in mijn ogen. Laat mij de hoofdstukken lezen: zij bevatten grote betekenissen en onbekende mysteries. Laat mij de profetieën doorlezen: zij zijn zwanger van ongekende wonderen. Oh, Boek der boeken! Bent u door mijn God geschreven? Dan zal ik voor u buigen. Boek van groot gezag, u bent een proclamatie van de Keizer des Hemels; het zij verre van mij mijn verstand te gebruiken om u tegen te spreken. Verstand! Het is uw taak om uit te zoeken wat dit Boek te zeggen heeft, en niet om te zeggen wat dit Boek zou moeten zeggen. Kom mijn verstand, mijn intellect, ga zitten en luister, want deze woorden zijn de woorden van God. Ik weet niet hoe ik deze gedachte verder moet uitwerken. Oh! Als u zich kon indenken dat deze Bijbel werkelijk en waarachtig door God geschreven is! Als u in de geheime kamers van de hemel werd binnengelaten, als u had gezien hoe God Zijn pen greep en deze brieven opschreef, dan zou u ze zeker eerbiedigen. Deze brieven zijn Gods handschrift, alsof u God Zelf had zien schrijven. De Bijbel is een Boek met gezag; het is een geautoriseerd Boek, want God heeft het geschreven. O, sidder, beeft, dat niemand van u het veracht; let op zijn gezag, want het is het Woord van God.
Omdat God het geschreven heeft, moeten we de waarheid ervan inzien. Als ik het geschreven had, zouden er onmiddellijk wormen van critici op afkomen, die het zouden bedekken met hun kwaadaardig gebroed; als ik het geschreven had, zouden er mensen zijn die het onmiddellijk aan stukken zouden scheuren, en misschien nog terecht ook. Maar dit is het Woord van God; komt, onderzoekt het gij geleerden, zoek naar een onjuistheid; onderzoek het van Genesis tot aan Openbaringen, en kijk of u een vergissing kunt vinden. Dit is een ader van puur goud, niet gekleurd door kwarts, of enige aardse substantie. Dit is een ster zonder vlek, een zon zonder smet, een licht zonder duisternis, een maan zonder bleekheid, een heerlijkheid zonder zwakheid. O Bijbel, van geen ander boek kan gezegd worden, dat het volmaakt en zuiver is, maar van u kunnen wij verklaren, dat alle wijsheid in u is samengebracht, zonder ook maar een spoor van dwaasheid. Dit is de rechter die de twist beslecht, dit is waar verstand en rede falen. Dit is het Boek, dat door geen enkele dwaling is aangetast, maar de zuivere, onvervalste, volmaakte waarheid is. Waarom? Omdat God het schreef. Ach, beschuldig God van dwaling als u wilt; zeg Hem dat Zijn Boek niet is wat het zou moeten zijn. Ik heb lieden gehoord die met preutsheid en spotternij de Bijbel wilden veranderen; en (ik schaam mij bijna om het te zeggen) ik heb dominees Gods Bijbel horen veranderen, omdat zij er bang voor waren. Hebt u nooit iemand horen zeggen: “Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben,- Wat zegt de Bijbel? zal verdoemd worden.,”
Maar dat is niet beleefd genoeg, dus zeggen ze, “zal worden veroordeeld.” Heren! Haal het fluweel uit uw mond; spreek Gods Woord; want wij wensen geen van uw veranderingen. Ik heb mensen in gebed horen zeggen, in plaats van: “Maak uw roeping en verkiezing vast”, “Maak uw roeping en verlossing vast”. Jammer dat zij niet geboren waren toen God leefde, lang – lang geleden, zodat zij God hadden kunnen leren hoe Hij moet schrijven. Oh, schaamteloosheid die alle perken te buiten gaat! Oh! volslagen eigenwijsheid! Om te proberen de Alwijze en Alwetende te onderwijzen en de eeuwige te instrueren. Vreemd dat er mensen zijn die zo verachtelijk zijn om het pennemes van Jojakim te gebruiken, om passages uit het Woord te snijden, omdat zij het onpasselijk vinden. O, u die een afkeer hebt van bepaalde gedeelten uit de Heilige Schrift, wees er zeker van dat uw smaak bedorven is, en dat God niet zal zwijgen over uw kleine mening. Uw afkeer is juist de reden waarom God het geschreven heeft, want u heeft geen reden om uzelf goed te achten; u hebt geen recht om tevreden te zijn. God schreef wat u niet bevalt; Hij schreef de waarheid. O, laten we er met eerbied voor buigen, want dit Woord is door God geïnspireerd. Het is de zuivere waarheid. Hier uit deze fontein borrelt aqua vitae – “het water des levens,” zonder een enkel deeltje aarde; hier uit deze zon komen glanzende stralen, zonder de vermenging van duisternis. Gezegende Bijbel, u bent een en al waarheid.
Maar laten we, voordat we dit punt verlaten, nog eens stilstaan bij de genadige gezindheid van God, dat Hij ons überhaupt een Bijbel heeft geschreven. Hij had ons zonder de Bijbel onze duistere weg op kunnen laten gaan, zoals blinden de muur zoeken; Hij had ons kunnen laten dwalen met de ster van het verstand als onze enige gids. Ik herinner mij een verhaal van de heer Hume, die altijd beweerde dat het licht van van het verstand ruimschoots genoeg is. Toen hij op een avond bij een goede dominee thuis was, had hij over de kwestie gediscussieerd en verklaard dat hij vast geloofde in de toereikendheid van het licht van de natuur. Toen hij wegging, bood de dominee hem aan een kaars vast te houden om hem de trap af te leiden. Hij zei: “Nee, het licht van de natuur is voldoende; de maan is voldoende.” Het gebeurde dat de maan bedekt was met een wolk, waardoor hij van de trap viel. “Ah,” zei de dominee, “u had beter toch een beetje licht van boven kunnen hebben, meneer Hume.” Als wij aannemen dat het licht van de natuur voldoende is, kunnen wij ook beter een beetje licht van boven hebben, dan zullen wij er zeker van zijn dat wij gelijk hebben. Beter twee lichten dan slechts één. Het licht van de schepping is een helder licht. God kan gezien worden in de sterren; Zijn Naam is geschreven in vergulde letters op het voorhoofd van de nacht; u kunt Zijn heerlijkheid ontdekken in de golven van de oceaan, ja, in de bomen van het veld; maar het is beter om het te lezen in twee boeken dan in één. U zult het hier nog duidelijker geopenbaard vinden, want Hij heeft dit Boek Zelf geschreven, en Hij heeft u de sleutel gegeven om het te begrijpen, mits u de Heilige Geest hebt. Ach, geliefden, laten wij God danken voor deze Bijbel; laten wij hem liefhebben; laten wij hem kostbaarder achten dan fijn goud.
Maar laat me één ding zeggen voor ik overga naar het tweede punt. Als dit het Woord van God is, wat gebeurt er dan met sommigen van u die het de afgelopen maand niet hebben gelezen? “Maand, meneer! Ik heb het dit jaar nog niet gelezen.” Er zijn er onder u die het helemaal niet gelezen hebben. De meeste mensen behandelen de Bijbel heel beleefd. Ze hebben een klein zakboekje, netjes ingebonden; ze doen er een wit zakdoekje omheen, en dragen het mee naar de kerk; als ze thuiskomen, leggen ze het in een lade tot de volgende zondagmorgen; dan komt het er weer uit en krijgt het weer een beetje aandacht; dat is alles wat de arme Bijbel krijgt. Op die manier houdt u zich bezig met deze hemelse boodschapper. Bij sommige van u zit er genoeg stof op uw Bijbel om er met uw vinger “verdoemenis” op te schrijven. Er zijn sommigen onder u die al een lange, lange, lange tijd hun Bijbels niet meer hebben ingezien, en wat denkt u? Ik zeg u botte maar waarachtige woorden. Wat zal God uiteindelijk zeggen? Als u voor Hem komt, zal Hij zeggen: “Hebt u Mijn Bijbel gelezen?” “Nee.” “Ik schreef u een brief van barmhartigheid; hebt u die gelezen?” “Nee.” “Rebel! Ik heb u een brief gestuurd waarin Ik u uitnodigde; hebt u die ooit gelezen?” “Heere, ik heb het zegel nooit verbroken; ik heb hem gesloten gehouden.” “Ellendeling!” zegt God, “dan verdient u de hel, als ik u een liefdevol epistel stuur en u verbreekt zelfs het zegel niet: wat zal Ik dan met u doen?” O, laat het met u niet zo zijn. Wees een Bijbellezer; wees een Bijbelonderzoeker.
2. Ons tweede punt is: DE ONDERWERPEN DIE DE BIJBEL BEHANDELT. De woorden van onze tekst zijn: “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven.” De Bijbel behandelt grote dingen, en enkel en alleen grote dingen. Er is niets in deze Bijbel dat onbelangrijk is. Elk vers ervan heeft een belangrijke betekenis, en als we die nog niet hebben ontdekt, hopen we dat nog te doen. Je hebt weleens gehoord van mummies die omwikkeld waren met linnen. Welnu, Gods Bijbel is net zo; het is een grote rol wit linnen, geweven in het weefgetouw van de waarheid. Je zult het moeten blijven afwikkelen, rol na rol, voordat je de echte betekenis ervan helemaal begrepen hebt. En wanneer je denkt dat je een deel van de betekenis gevonden hebt, zul je nog steeds moeten blijven afwikkelen. Je zult tot in de eeuwigheid de woorden van dit wonderbaarlijke Boekwerk aan het afwikkelen zijn. Zoals gezegd bevat de Bijbel niets anders dan belangrijke dingen. Om het kort te houden, zal ik het opsplitsen. Alle dingen in deze Bijbel zijn belangrijk, maar sommige dingen zijn het allerbelangrijkst. Alle dingen in de Bijbel zijn geweldig. Sommige mensen denken dat het niet uitmaakt welke geloofsleer je aanhangt; dat het niet uitmaakt naar welke kerk je gaat; dat alle kerkgenootschappen gelijk zijn. Welnu, ik heb een hekel aan onverdraagzaamheid. Maar ik haat evenzeer het Latitudinarisme. Dit laatste is een godsdienstige stroming die in gewetenszaken een grote mate van vrijheid toestaat, en meent dat wij allen gelijk zijn.
Ik geloof dat een mens in elke kerk zalig kan worden. Sommigen zijn zelfs gered in de kerk van Rome. Ik weet, God zij gezegend, dat velen gered zijn in de kerk van Engeland; zij heeft een grote schare vrome, biddende gelovigen in haar midden. Ik denk dat alle delen van de protestantse christenen een overblijfsel hebben naar de verkiezing der genade, en sommigen van hen hadden een weinig zout nodig, want anders zouden zij ten verderve gaan. Maar denkt u, nu ik dit gezegd hebt, dat ik ze allemaal over één kam scheer? Zijn ze allemaal even waarheidsgetrouw? De ene deelgemeente zegt dat de kinderdoop goed is, de andere deelgemeente zegt dat het verkeerd is, en toch zegt u dat ze allebei gelijk hebben. Ik geloof dat niet. De één leert ons dat wij uit vrije genade gered worden; de ander zegt dat dit niet zo is, maar dat wij uit vrije wil gered worden; en toch gelooft u dat zij beiden gelijk hebben. Ik kan dit echt niet begrijpen. De één zegt dat God Zijn volk liefheeft en nooit ophoudt hen lief te hebben; de ander zegt dat Hij Zijn volk niet liefhad voordat zij Hem liefhadden; dat Hij hen dikwijls liefheeft en dan ophoudt hen lief te hebben en Zich van hen afkeert. Zij kunnen beiden in grote lijnen gelijk hebben; maar kunnen zij beiden gelijk hebben wanneer de één “Ja” zegt en de ander “Neen”? Ik moet een bril hebben die mij in staat stelt tegelijkertijd naar voren en naar achteren te kijken, voordat ik dat kan zien. Het kan niet zo zijn, dames en heren, dat ze allebei gelijk hebben. Sommigen zeggen dat ze van mening verschillen over niet-essentiële zaken. Maar onze tekst zegt: “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven.”
Er staat niets in Gods Bijbel wat onbelangrijk is. Heeft iemand van u ooit onderzocht welke godsdienst de zuiverste was? “O,” zegt u, “we hebben nooit de moeite genomen. We gingen gewoon waar onze vader en moeder gingen.” Dat kan inderdaad een reden zijn. U ging waar uw vader en moeder gingen. Maar ik dacht dat u een verstandig mens was; ik dacht niet dat u volgde wat anderen u voorhielden, maar dat u uit uzelf handelde. Ik hou meer van mijn ouders dan van alles wat ademhaalt, en de gedachte alleen al dat zij geloofden dat iets waar was, draagt ertoe bij dat ik denk dat het juist is; maar ik heb hen niet gevolgd; ik behoor tot een andere denominatie, en ik dank God dat ik dat doe. Ik kan hen ontvangen als christelijke broeders en zusters; maar ik heb nooit gedacht dat, omdat zij toevallig het ene waren, ik hetzelfde moest zijn. Geen sprake van. God gaf mij hersenen, en ik zal ze gebruiken; en als u enig verstand hebt, maak er dan ook gebruik van. Zeg nooit dat het er niet toe doet. Het doet er wel toe. Wat God hier heeft neergezet is van groot belang; Hij heeft niets gesproken dat onbelangrijk is. Wat hier staat is van bijzondere waarde; toets daarom alles aan het Woord van God. Ik ben niet bang dat hetgeen ik predik wordt getoetst aan dit Boek. Beproef alles wat ik u zeg, en als ik iets zeg dat tegengesteld is aan dit Boek, zal ik het de volgende Zondag intrekken. Door dit sta ik, door dit val ik. Onderzoek alles en zie of het waar is, maar zeg niet: “Het doet er niet toe” Alles wat God zegt is belangrijk.
Maar hoewel alle dingen in Gods Woord belangrijk zijn, zijn ze niet allemaal even belangrijk. Er zijn bepaalde fundamentele en essentiële waarheden die geloofd moeten worden, anders zou geen mens zalig worden. Als u wilt weten wat u moet geloven als u gered wilt worden, zult u de grote dingen van Gods wet tussen deze twee kaften vinden; ze staan er allemaal in. Als een soort samenvatting van de grote dingen van de wet. Ik herinner mij dat een oude vriend van mij eens zei: “Ah! U predikt de drie V’s, en God zal u daarvoor zegenen.” Ik vroeg, “Wat zijn de drie V’s?” En hij antwoordde: “Verderf, Verlossing en Vernieuwing.” Zij bevatten de samenvatting en inhoud van Gods heilsplan. De V voor verderf. Wij zijn allen te gronde gericht door de val; wij zijn allen verloren gegaan toen Adam zondigde, en wij zijn allen verdoemd door onze eigen overtredingen; wij zijn allen in het verderf gestort door onze eigen boze harten, en onze eigen boze wil; en wij zullen allen verloren gaan tenzij genade ons redt. Dan is er een tweede V voor verlossing. Wij zijn vrijgekocht door het bloed van Christus, het Lam zonder smet en zonder vlek; door Zijn kracht zijn wij gered; door Zijn verdiensten zijn wij vrijgekocht; door Zijn sterkte zijn wij verlost. Dan is er de V van verlossing. Indien wij vergeven willen worden, moeten wij ook wedergeboren zijn; want niemand kan deel hebben aan de verlossing, tenzij hij wedergeboren is. Hij kan zo goed zijn als hij wil; hij kan God dienen, zoveel als hij wil, tenzij hij wedergeboren is, en een nieuw hart heeft, blijft hij in de eerste V, dat is het verderf. Deze dingen bevatten een samenvatting van het Evangelie.
Maar ik geloof dat er nog een betere samenvatting is in de vijf punten van het Calvanisme: – Uitverkiezing volgens de voorkennis van God; de natuurlijke verdorvenheid en zondigheid van de mens; bijzondere verlossing door het bloed van Christus; daadwerkelijke roeping door de kracht van de Geest; en uiteindelijke volharding door de inspanningen van Gods macht. Ik denk dat al deze dingen geloofd moeten worden om gered te worden; maar ik zou niet graag een geloofsbelijdenis schrijven zoals die van Athanasius, beginnend met “Al wie behouden wil worden moet voor alles erop toezien dat hij het katholieke geloof vasthoudt” – als ik daartoe gekomen was, zou ik stoppen, omdat ik niet zou weten wat ik zou moeten schrijven. Ik houd vast aan het christelijk geloof van de Bijbel, de hele Bijbel en niets dan de Bijbel. Het is niet aan mij om geloofsbelijdenissen op te stellen; maar ik vraag u de Schriften te doorzoeken, want dat is het Woord des levens.
God zegt: “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven.” Twijfelt u aan die grootheid? Denkt u, dat zij uw aandacht niet waard zijn? Vraag uzelf eens af waar u op dit moment staat.
“Lo, on a narrow neck of land,
’Twixt two unbounded seas I stand;
An inch of time, a moment’s space,
May lodge me in yon heavenly place,
Or shut me up in hell.”
Ik herinner mij dat ik eens aan de kust stond, op een smalle strook land, niet wetend dat het tij zou opkomen. De vloed bleef maar opkomen aan beide kanten, en in gedachten verzonken bleef ik daar staan, totdat ik eindelijk met de grootste moeite op de wal kon komen; de golven hadden zich tussen mij en de wal gespoeld. U en ik staan elke dag op een smalle strook land, terwijl er een golf aankomt; zie, hoe dicht hij bij uw voet is; en zie, een andere volgt bij elke tik van de klok: “Onze harten, slaan als doffe trommels, een dodenmars naar het graf.” Elk seconde van ons leven dalen we af naar het graf. Dit Boek zegt mij, dat als ik mij bekeer, er na mijn dood een hemel van vreugde en liefde zal zijn die mij zal ontvangen; het zegt mij, dat de engelen hun vleugelen zullen uitstrekken, en dat ik, door deze sterke hemelse vleugels gedragen zal worden en zal zweven boven de bliksem, en zal opstijgen boven de sterren, tot aan de troon van God, om daar voor eeuwig te vertoeven,
“Far from a world of grief and sin
With God eternally shut in.”
Oh! Ik krijg er tranen van in mijn ogen, mijn hart gaat sneller kloppen, en mijn hersenen duizelen bij de gedachte aan…
“Jerusalem, my happy home,
Name ever dear to me.”
O, dat lieflijke tafereel achter de wolken; de lieflijke velden bedekt met levend groen, de rivieren van verrukking. Zijn dat geen grote dingen? Maar de Bijbel zegt u, arme onbekeerde ziel, dat als u verloren gaat, u voor eeuwig verloren gaat; de Bijbel zegt u, dat als u sterft zonder Christus, zonder God, er geen hoop voor u is, dat er een plaats is zonder een sprankje hoop, waar u in vlammende letters zult lezen: “Gij wist uw plicht, maar gij deedt het niet;” de Bijbel zegt u, dat u uit Zijn nabijheid zult worden verdreven met de woorden “Ga weg van Mij, vervloekten”. Zijn dit geen ernstige dingen? Ja, mensen, de hemel is begeerlijk, de hel is verschrikkelijk, de tijd is kort, de eeuwigheid oneindig, de ziel is kostbaar, we moeten aan de hel ontkomen, de hemel moet worden gezocht, God is eeuwig, en Zijn woorden zijn zeker, dit zijn grote dingen, dingen waarnaar u zou moeten luisteren.
3. Ons laatste punt is HOE DE BIJBEL IN DEZE WERELD WORDT BEHANDELD. Hij wordt als iets merkwaardigs gezien. Wat houdt het in – dat de Bijbel als iets merkwaardigs wordt beschouwd? In de eerste plaats betekent het dat hij voor sommige mensen heel merkwaardig is, omdat zij hem nooit gelezen hebben. Ik herinner mij, dat ik bij een gelegenheid het verhaal van David en Goliath voorlas, en dat er een volwassen persoon bij was, die tegen mij zei: “Lieve help, wat een interessant verhaal; in welk boek staat dat?” En ik herinner mij iemand die eens onder vier ogen bij mij kwam; ik sprak met haar over haar ziel, zij vertelde mij hoe bedroefd zij was, hoe zij een verlangen had om God te dienen, maar zij vond een andere wet in haar leden. Ik wendde mij tot een passage in Romeinen en las haar voor: “Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.” Zij zei: “Staat dat in de Bijbel? Ik wist het niet.” Ik nam het haar niet kwalijk omdat zij tot dan toe geen belangstelling voor de Bijbel had gehad; maar ik verwonderde mij er wel over dat er mensen te vinden waren die niets van deze Bijbelpassages wisten. Ach, u weet meer van uw kasboeken dan van uw Bijbel; u weet meer van uw tijdschriften dan wat God heeft geschreven. Velen van u lezen van begin tot het eind een roman, en wat heeft u? Een mondvol schuim als u uitgelezen bent. Maar de Bijbel kun u niet lezen; dat vaste, blijvende, wezenlijke en bevredigende voedsel blijft onaangeroerd, opgesloten in de kast ter verwaarlozing; terwijl alles wat de mens schrijft, een oogst van de dag, gulzig verslonden wordt. “Ik heb hem de grote dingen van Mijn wet geschreven, maar zij werden tot iets vreemds gerekend.” U hebt het nog nooit gelezen. Ik beschuldig u in het algemeen. Misschien zegt u, dat ik u daar niet van moet beschuldigen. Maar ik vind het altijd beter om een slechtere mening over u te hebben dan een al te goede. Maar dit verwijt ik u: u leest uw Bijbels niet. Sommigen van u hebben hem nog nooit doorgelezen. Ik weet dat wat ik zeg, de waarheid is. U bent geen Bijbellezers. U zegt dat u de Bijbel in uw huis hebt: denk ik dat u zulke heidenen bent dat u geen Bijbel hebt? Maar wanneer hebt u hem voor het laatst gelezen? Misschien heeft u zoekgeraakte bril de afgelopen drie jaar wel in uw Bijbel gelegen. Velen van u hebben de bladzijden al lang niet meer omgeslagen, en God zou tot hen kunnen zeggen: “Ik heb u de grote dingen van Mijn wet geschreven, maar zij zijn u tot een vreemde zaak geworden.”
Er zijn ook mensen die de Bijbel wel lezen, maar als ze hem lezen, zeggen zij dat hij zo vreselijk saai is. Die jongeman daar vindt het een “saaie” Bijbel, ja echt, dat is het woord dat hij gebruikt. Hij zegt: “Mijn moeder zei tegen mij, als je naar de stad gaat, lees dan elke dag een hoofdstuk. Wel, ik dacht dat ik haar een plezier zou doen, en ik zei dat ik dat zou doen. Nu heb ik spijt dat ik het gezegd heb. Ik heb gisteren en eergisteren al geen hoofdstuk meer gelezen. We hadden het zo druk. Ik kon het niet helpen.” U houdt niet van de bijbel, hè? “Nee, er staat niets in dat interessant is.” Ah! Dat dacht ik al. Tot voor kort kon ik er niets in zien. Weet je waarom? Blinden kunnen niet zien, toch? Maar als de Geest de schubben van de ogen aanraakt, vallen ze eraf, en als Hij er ogenzalf op doet, dan wordt de Bijbel kostbaar. Ik herinner mij een predikant die een oude dame ging bezoeken. Hij had zichzelf voorgenomen dat hij haar enkele kostbare beloften uit het Woord van God zou geven. Toen hij er één las, zag hij in de kantlijn geschreven staan: “K,” en hij vroeg: “Wat betekent dat?” “Dat betekent kostbaar, meneer.” Verderop zag hij “B en B,” en hij vroeg wat de letters betekenden. “Dat,” zei zij, “betekent beproefd en bewezen, want ik heb het beproefd en bewezen.” Als u Gods woord hebt beproefd en het is bewezen, als het waardevol is voor uw ziel, dan bent u een christen; maar zij die de Bijbel verachten, hebben “noch deel noch lot in deze zaak.” Als het voor u een dode letter is, zult u uiteindelijk in de hel een dode letter zijn. Als u hem niet beter acht dan uw noodzakelijke voedsel, dan is er geen hoop voor u, want u mist het grootste bewijs van uw christen-zijn.
Helaas! Helaas! Het ergste geval moet nog komen. Er zijn mensen die de Bijbel haten, maar ook verachten. Is er hier zo iemand binnengekomen? Sommigen van u zeiden: “Laten we naar de kerk gaan en horen wat de jonge prediker ons te zeggen heeft.” Dit is wat hij u te zeggen heeft: “Zie, verachters, verwonder u en verdwijn. (Hand. 13:41a)” Dit is wat hij u te zeggen heeft: “De goddelozen keren terug, naar de hel toe, alle heidenvolken, die God vergeten (Psalm 9:18).” En dit, heb ik tot u te zeggen: “dat er in het laatste der dagen spotters zullen komen, die naar hun eigen begeerten zullen wandelen. 2 Petr. 3b)” Maar meer nog: hij zegt u vanavond dat als u behouden wilt worden, u hier uw zaligheid zult vinden. Daarom, veracht de Bijbel niet, maar doorzoek hem, lees hem, en kom tot hem. Wees gerust, o spotter, dat uw lachen de waarheid niet kan veranderen, uw grappen kunnen uw onvermijdelijke ondergang niet voorkomen. Al zou u in uw hardheid een verbond sluiten met de dood, en een verbond sluiten met de hel – toch zal de snelle gerechtigheid u overvallen, en de sterke wraak zal u neerslaan. U zult tevergeefs spotten en belachelijk maken, want de eeuwige waarheden zijn machtiger dan uw verzinsels; ook kunnen uw slimme uitspraken de Goddelijke waarheid van geen enkel woord in dit boek der Openbaring veranderen. O, waarom twist u met uw beste Vriend, en beledigt u uw enige Toevlucht? Er is nog hoop, zelfs voor de spotter. Hoop op het bloed van de Verlosser. Hoop in de genade van de Vader. Hoop in de almachtige werking van de Heilige Geest.
Mijn vriend, de filosoof, zegt dat het misschien goed is dat ik de mensen aanspoor de Bijbel te lezen, maar hij denkt dat er veel wetenschappen zijn die veel interessanter en nuttiger zijn dan theologie. Ik ben u zeer erkentelijk voor uw mening, meneer. Maar welke wetenschap bedoelt u? De wetenschap van het ontleden van kevers, en het verzamelen van vlinders? “Nee,” zegt u, “zeker niet.” De wetenschap van het arrangeren van stenen, die ons vertelt over de lagen van de aarde? “Nee, dat niet.” Welke wetenschap dan wel? “Oh, alle wetenschappen,” zegt u, “zijn beter dan de wetenschap van de Bijbel.” Dat is uw mening, meneer, want u zegt dit omdat u ver van God verwijderd bent. Want de wetenschap van Jezus Christus is de voortreffelijkste van alle wetenschappen. Laat niemand zich van de Bijbel afkeren, omdat het geen Boek van geleerdheid en wijsheid zou zijn. Want dat is het wel. Wilt u meer over sterrenkunde te weten komen? Het staat in de Bijbel; het vertelt u van de Zon der gerechtigheid en de Ster van Bethlehem. Wilt u meer over plantkunde weten? Het staat hier: het vertelt u over de Plant van naam – de Lelie der dalen en de Roos van Sharon. Ken je geologie en mineralogie? U zult het hier leren; want u kunt lezen over de Rots der Eeuwen, en de Witte Steen met een naam erop gegraveerd, die niemand kent, dan hij die hem ontvangt. Wilt u de geschiedenis bestuderen? Hier is het oudste verslag van alle verslagen over de geschiedenis van het menselijk ras. Wat uw verlangen ook is, kom en buig u over dit Boek; alle wetenschap is hier te vinden. Kom en drink uit deze fontein van kennis en wijsheid en u zult zien dat u wijs wordt tot zaligheid. Wijzen en dwazen, kinderen, vrouwen en mannen, grijsaards, jongelingen en maagden, – ik spreek tot u, ik smeek u, ik smeek u eerbiedig uw Bijbels te nemen en ze te doorzoeken, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen (Joh. 5:39).
Ik heb gesproken. Laten we naar huis gaan en in praktijk brengen wat we gehoord hebben. Ik heb gehoord van een vrouw die, toen haar gevraagd werd wat ze zich herinnerde van de preek van de dominee, zei: “Ik herinner me er niets van. Het ging over kleine gewichten en verkeerde maten, en ik herinner me niets anders dan naar huis te gaan en de korenmaat te verbranden.” Dus als u eraan denkt om naar huis te gaan en uw Bijbels te lezen, dan heb ik voldoende gezegd. En moge God, in Zijn oneindige barmhartigheid, wanneer u uw Bijbels leest, de verlichtende stralen van de Zon der gerechtigheid in uw ziel uitstorten, door toedoen van de altijd liefhebbende Geest; dan zult u lezen tot uw voordeel en tot het heil van uw ziel.
Wij kunnen van de BIJBEL zeggen:
“God’s cabinet of revealed counsel ’tis!
Where weal and woe, are ordered so
That every man may know which shall be his;
Unless his own mistake, false application make.
“It is the index to eternity.
He cannot miss of endless bliss,
That takes this chart to steer by,
Nor can he be mistook, that speaketh by this book.
“It is the book of God. What if I should
Say, God of books, let him that looks
Angry at that expression, as too bold,
His thoughts in silence smother, till he find such another.”
Amen.