Alzo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade. Romeinen 11:5
De Heere heeft een volk, ‘een overblijfsel naar de verkiezing der genade’, en ter oorzake van hen bestaat de aarde nog een poosje, maar ieder uur komt haar eind dichterbij. Er is een uur vastgesteld waarop de genade de bijl van de onvruchtbare boom niet langer zal afhouden en waarop de verdraagzaamheid de engel met de scherpe sikkel om de wijnoogst van de aarde te maaien, niet langer zal weerhouden. Er zal een tijd komen dat de stem der vermaning die u smeekt u met God te laten verzoenen, niet meer gehoord zal worden, wanneer de dag der genade voorbij zal zijn en het oordeel zal worden voltrokken. Laten we er niet al te zeer op rekenen dat de wereld nog wel een poosje zal blijven doordraaien; laten we de dingen die daarop zijn niet al te zeer liefhebben, want we hebben hier geen blijvende stad. ‘De dingen die men ziet, zijn tijdelijk’; de wereld zal voorbijgaan en alle dingen die daarin gevonden worden, zullen met vuur verbrand worden, ja, de elementen zullen brandende versmelten. Er zal een dag komen waarop het vuur over de aarde zal gaan; de gloed van het vuur zal van boven en van beneden komen en alle materiële dingen zullen in een grote vuurgloed vernietigd worden. De wereld is ten dode gedoemd! God is haar genadig geweest, maar ze is als een schip dat op de rotsen zal lopen en als een boom die door de bijl geveld zal worden. Gelovigen kunnen naar Gods getuigenis met blijdschap zeggen: ‘Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont.’ En daarom zijn we niet ontmoedigd.