Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeeft en ons reinigt van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn woord is niet in ons. 1 Joh. 1:8-10
God is licht en in Hem is gans geen duisternis.’ En als gevolg daarvan kan Hij geen gemeenschap hebben met de duisternis. God is licht, dat betekent reinheid; en als het drie-enige heilige Opperwezen kan Hij geen gemeenschap hebben met de ongerechtigheid. God is licht, dat betekent kennis, want alle dingen zijn de Heere bekend en met onwetendheid heeft Hij geen verwantschap. God is licht, dat is de waarheid, want Hij kan zich noch vergissen noch Zijn woord breken en daarom kan Hij geen behagen hebben in iets dat leugenachtig is. Wij vergissen ons voortdurend, eerst in één opzicht en dan in het andere want er is duisternis in ons; God is wezenlijk licht en het is niet mogelijk voor Zijn natuur om verbonden te zijn met onzuiverheid of dwalingen. Uit deze eigenschap van Zijn natuur vloeit het feit voort dat de Heere altijd omgaat met de zaken zoals ze werkelijk zijn. De mensen bedenken denkbeeldige dingen, maar God brengt feiten tot stand. Wij beoordelen de dingen zoals ze schijnen, maar God ziet ze zoals ze werkelijk zijn. ‘De mens ziet aan wat voor ogen is, maar God ziet het hart aan.’ Het uitwendig voorkomen van de dingen maakt indruk op ons, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor Hem.
De Heere stelt de zaken nooit in een verkeerd daglicht en heeft ook geen gemeenschap met een verkeerde voorstelling van zaken. Wij zijn altijd druk in de weer met ons blanketsel en onze schone schijn en klatergoud en we zijn bezig om de middelmatige dingen gelijk te laten schijnen aan de meer kostbare. We gebruiken onze bekwaamheid om ervoor te zorgen dat ons bedrog even briljant als de werkelijkheid schijnt, maar dit alles is tegengesteld aan de weg van de Heere. Alles is waarheid in God en door Zijn waarnemend oog wordt alles gezien zoals het werkelijk is. Omdat Hij licht is, brengt Hij de dingen in het licht. Hij beziet de dingen zoals ze zijn.
Als God genadig met ons handelt, moeten we ieder van ons in het licht staan en ons aan Hem vertonen zoals we zijn. Als er op onze lippen een bedrieglijk woord is of in ons hart een bedrieglijke gedachte of in onze geest een kennelijk bedrieglijk inzicht, dan zijn we niet in de omstandigheid waarin God gemeenschap met ons kan hebben. ‘Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij en doen de waarheid niet.’
En toch, lieve vrienden, de natuurlijke neiging van ons hart is om te proberen en te schijnen om te zijn wat we niet zijn en we moeten allen in meer of mindere mate vechten tegen deze neiging, want deze overheerst zelfs de meest waarheidsgetrouwe persoon. Het verlangen om goedgekeurd worden heeft -mits op de juiste wijze gecontroleerd en beteugeld- zijn nut, maar het brengt mensen er heel gemakkelijk toe zich beter voor te doen dan zij zijn. Vrees voor afkeuring is evenzeer een krachtig middel om huichelachtigheid op te wekken.
We moeten op alle mogelijke manieren vechten tegen zelfs maar het begin van dit angstaanjagende kwaad, want als het de overhand over ons zou krijgen, zou het ons geheel leugenachtig maken en als gevolg daarvan zullen we ver verwijderd zijn van alle vermogen met God gemeenzaam te zijn. De Heere kan niet met ons omgaan bij een vertoning van schone schijn en klatergoud, maar alleen op grond van wat we werkelijk zijn. Daarom verwijderen we ons van God in evenredigheid met onze ontrouw.
Onze neiging bedrieglijk te zijn wordt toegelicht in het hoofdstuk dat voor ons ligt, want we vinden daarin drie trappen van bedrieglijkheid. Er is ten eerste de man die liegt: ‘Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij en doen de waarheid niet.’ Wij zeggen en doen wat onwaar is en terwijl we onder invloed van zonde en ongerechtigheid blijven, denken we dat we recht hebben op gemeenschap met God.
Als deze neiging ongemoeid gelaten en niet gecorrigeerd wordt, zult u zien dat het steeds erger wordt met de mens en dat hij doet in overeenstemming met het achtste vers, waarin geschreven is: ‘We verleiden onszelf.’ Hier is de man die onwaarheid verkondigt ertoe gekomen zijn eigen leugen te geloven. Hij heeft zijn verstand verblind en zijn geweten bezoedeld, totdat hij er zelf de dupe van geworden is. Onwaarheid heeft zijn natuur doordrenkt, zodat hij de duisternis voor het licht aanziet en het licht voor de duisternis. Dit is tegelijk zijn zonde en zijn bestraffing. Hij heeft zijn ogen zo lang gesloten, dat hij stekeblind is geworden.
Hij zal spoedig komen tot de volledig ontplooiing van zijn zonden, wat beschreven staat in het tiende vers. De man die eerst loog en dan ten tweede zichzelf bedroog, wordt nu in zijn leugenachtigheid zo roekeloos dat hij de Allerhoogste gaat lasteren door Hem een leugenaar te maken. Het is onmogelijk om te zeggen waar de zonden zullen eindigen. Het begin is als een plasje water waarin een vogel zich zou kunnen wassen en de helft ervan in druppels verspreiden, maar in zijn voortgang zullen de zonden als een beek aanzwellen tot een diepe en brede krachtige stroom.
We moeten onszelf daarom erg streng beoordelen. Anders kan onze natuurlijke neiging tot bedrog ons leiden tot een verkeerde manier van zelfhandhaving en ons dan zo voortdrijven totdat we onszelf misleiden in de dwaze overtuiging dat we werkelijk zijn wat we voorwenden te zijn, zijn wat we op een trotse wijze voorgeven te zijn en dan op het toppunt van onze trots denken dat God Zelf onwaarachtig is.
Onze enige veilige gedragslijn -en moge de Geest van God ons er genadig toe in staat stellen om die te volgen- is tot God te komen zoals we werkelijk zijn en Hem te smeken om met ons te handelen in Christus Jezus in overeenstemming met onze werkelijke toestand. Als we maar enigszins met God wandelen, dan moet het zijn in het licht en als we eenmaal met Hem in het licht wandelen, zal onze positie overeenkomen met de beschrijving van vers zeven; we zullen zonden zien in onszelf en dagelijks voelen dat het bloed van Jezus Christus ons daarvan reinigt. Alleen op de grondslag dat onze zonden dagelijks beleden en vergeven worden kan er aan deze zijde van het graf enige gemeenschap zijn tussen ons en de eeuwige God, want deze grondslag is de enige die overeenkomt met de feitelijke stand van zaken.
Laten wij dagelijks de Heere vragen ons te houden in een oprechte geest, de waarheid erkennend, zowel betreffende onszelf als onze Heere, terwijl wij Zijn kracht gevoelen en ernaar verlangen er steeds meer in onderwezen te worden. Laten wij Hem bidden dat hij niet met ons handelt overeenkomstig onze denkbeelden maar overeenkomstig de werkelijkheid. Laten wij Hem smeken ons nooit toe te staan onszelf te verheugen in ingebeelde zegeningen, zoals die welke ons trotse en nogal domme geweten kan bevredigen, maar om ons te geven de werkelijke zegeningen van oprechte vergeving en afdoende reiniging van alle ongerechtigheid.
Mijn voornemen is om deze keer, als God ons wil helpen, om ten eerste de drie gedragslijnen te overwegen die voor ons open liggen in de tekst; dan in de tweede plaats te overwegen hoe we de juiste gedragslijn moeten volgen. Ten derde zal ik proberen om u aan te sporen te overwegen waarom u dit zult doen.
I. Laat ons de drie gedragslijnen overwegen die voor ons openliggen in deze tekst. Ik wil aannemen dat we er allemaal ernstig naar verlangen gemeenschap met God te hebben. We kunnen het niet verdragen om nog langer Zijn vijanden te zijn; verwijderd van Hem te zijn is onaangenaam voor ons geworden en we verlangen net als de verloren zoon om op te staan en tot onze Vader te gaan, opdat we hierna mogen wonen in ons Vaders huis.
Ons bedrieglijk hart geeft ons ten eerste in dat we onze tegenwoordige zondige aard zouden ontkennen en op die manier aanspraak maken op gemeenschap met God, op grond van het feit dat we heilig zijn en aldus dichter tot God mogen naderen. Het is de ingeving van ons hart dat we zouden denken dat we ‘geen zonden hebben’ en schuldig zijn noch door daden noch door onrein te zijn van natuur.
Dit is een schaamteloze veronderstelling en wie dit zichzelf voorhoudt, wandelt niet in de waarheid. Op verschillende tijden en door zeer verschillende personen is dit echter aangenomen en vastberaden gehandhaafd. Er zijn verschillende manieren waarop dit trotse gezegde gerechtvaardigd is. Sommigen zijn daartoe gekomen door geheel en al het leerstuk van de erfzonde te loochenen, ‘zoals de pelagianen vruchteloos spreken.’ Zij willen niet erkennen dat er in de natuur van ieder mens een tekortkoming en een aangeboren verderf is waardoor de mens ver verwijderd is van zijn oorspronkelijke gerechtigheid en geneigd tot alle kwaad.
Welnu, ik vertrouw erop dat wij voorgoed genezen zijn van deze leerstellige fout, want wij weten net als David dat we geboren zijn in ongerechtigheid en zijn voortgekomen uit de man wiens wanhopige val het bloed verontreinigt en ons allen bezoedelt.
Ik ga er niet van uit dat velen van u gemakkelijk zeggen dat ze geen zonden hebben op grond van het niet geloven aan een aangeboren verdorvenheid, want velen van ons kennen deze waarheid, niet slechts als een zaak van overtuiging maar als een vreselijk feit dat als het ware bij u thuisgebracht is en dat u een fel verdriet bezorgd heeft.
Als iemand van u echter zou durven beweren dat hij geen zonde heeft op grond van het feit dat zijn natuur niet boos is, dan smeek ik u om die leugen los te laten, want een leugen is het door en door. Het maakt me niet uit hoe eerlijk uw afkomst is, of hoe edel uw voorgeslacht, er is in u een neiging tot het kwaad; uw vleselijke lusten, nee meer nog, uw geestelijke vermogens zijn uit hun evenwicht en ongeregeld en tenzij enige kracht boven die van uzelf uw lusten in bedwang zal houden, zult u spoedig door openbare misdadige daden de verdorvenheid van uw natuur bewijzen.
Het is voor anderen niet ongewoon om op een andere manier bij dezelfde conclusie uit te komen, /ij zijn zo brutaal geworden om te zeggen dat ze geen zonde hebben vanwege diverse gevoelens en overtuigingen, die zij gewoonlijk aan de Heilige Geest toeschrijven. Welnu, als iemand, wie dan ook, zegt dat alle neiging tot de zonde weg is, dat zijn hart altijd volmaakt is en zijn verlangens altijd zuiver, zodat er hoegenaamd geen zonde in hem is, dan heeft hij een heel andere gang dan die waar wij zojuist voor waarschuwden, maar hij heeft dezelfde conclusie getrokken.
Voor beide praatjesmakers hebben wij slechts één woord. Het is het woord van onze tekst: ‘Indien wij zeggen dat wij geen zonden hebben, zo verleiden wij ons zelf en de waarheid is in ons niet.’
Sommigen hebben deze houding echter op een andere manier bereikt. Zij voeren aan dat hoewel ze misschien zonden hebben, ze niet slecht van inborst zijn. Ze zien het woord zonde als een formele term en hoewel ze met woorden toegeven dat ze zonden hebben, toch ontkennen zij het in de praktijk door te zeggen: ‘Ik heb in de grond een goed hart; ik heb altijd vanaf het eerste begin de beste bedoelingen gehad. Weliswaar schijnt wat ik gedaan heb niet in overeenstemming te zijn met het uiterst strenge oordeel van de wet van God, maar dat kan ik niet helpen. Ik volgde slechts mijn natuur. Men kan mij niet veroordelen, want ik heb nooit de bedoeling gehad iets verkeerd te doen tegenover God of de mensen. Ik ben altijd vriendelijk geweest tegen de armen en heb aan alle kanten alleen maar het goede gedaan. Ik weet dat ik hier of daar wel eens fouten gemaakt heb, natuurlijk doen we dat allemaal wel eens, maar u kunt niet verwachten dat een mens helemaal volmaakt is. Ik kan niet zien dat hier iets mis mee is.’ Aldus zegt u in feite dat u geen zonden hebt. Hoewel u God erkent door tijdens de kerkdienst te zeggen: ‘We zijn ellendige zondaars,’ meent u daar helemaal niets van. U bedoelt dat als u gezondigd hebt, dit het eigenlijk per ongeluk is gegaan en dat u meer recht hebt op medelijden dan op afkeuring. Door dit te zeggen of te gevoelen bewijst u dat u niet in de waarheid bent. U bent ook betreurenswaardig onwetend van wat heiligheid is, of anders vertelt u willens en wetens onwaarheid. In ieder geval is de waarheid niet in u.
Een vierde soort mensen zegt hetzelfde. Hoewel zij belijden dat ze gezondigd hebben, vinden ze dat ze nu in een geschikte en pasklare toestand zijn om genade te krijgen. ‘We hebben gebeden,’ zeggen ze, ‘we hebben berouw gehad, we hebben de Bijbel gelezen, we hebben de openbare godsdienstoefening bijgewoond en zijn zo rechtvaardig als we maar kunnen zijn. We zijn oppassend en hebben wroeging en hebben allerlei andere juiste en gepaste gevoelens. Wij vragen ons af waarom wij niet verlost zouden worden.’
Het zou voor mij een zeer groot wonder zijn als u verlost zou worden, want het maakt niet uit hoe u zover gekomen bent, u bent feitelijk op dezelfde plaats gekomen als de anderen over wie ik over gesproken heb, want u gelooft dat er niets is dat tegen uw redding ingebracht kan worden. U gelooft dat u rijp bent voor genade en pasklaar voor vergiffenis, en wat is dat anders dan te verklaren dat u niet in een zondige staat bent? Met al deze dingen is het zo dat u er klaar voor bent en u insinueert half dat God er niet klaar voor is. Zo legt u de schuld van uw ongeloof bij God en erkent u uw eigen schuld niet. Volgens uw eigen mening bent u een arm onschuldig mens die door God niet gezegend wordt. U bent gewillig en ernstig genoeg en toch gaat Hij u voorbij.
Gelooft u dit werkelijk? Laat mij u dan vertellen dat als wie dan ook droomt dat hij geschikt en voorbereid is voor goddelijke genade, hij niet weet waarover hij praat, want strikt genomen is de enige geschiktheid voor genade het gevoelen van de noodzaak ervan. Het idee van geschikt zijn is slechts een andere vorm van het waanidee van eigen verdienste, en het kan geen duimbreed grond vinden in het Evangelie. Werkelijk boetvaardige mensen kunnen niets in zichzelf vinden om hen aan te bevelen voor genade. Daarom werpen zij zichzelf op onverdiende gunst terwijl ze zich zowel onwaardig als ongeschikt vinden, maar hopen op vrije vergiffenis.
In wat voor vorm de ontkenning van onze zondige natuur en staat ook gegoten mag worden, onthoud alstublieft dat die ontkenning slechts een eenvoudig zeggen is en meer niet. ‘Als we zeggen dat we geen zonden hebben.’ U weet hoe weinig waarde wij hechten aan het soort uitlatingen als ‘ik zeg’ en ‘zij zeggen.’ Er is in zulke aanduidingen misschien geen enkele waarheid en in het tegenwoordige geval is er niets dat het trotse zeggen: ‘Wij hebben geen zonden’ kan rechtvaardigen. Er zal een dag komen wanner de rechtvaardige geen zonden zal hebben, als een feitelijke waarheid; maar nu, of u nu al dan niet een kind van God bent, als u zegt: ‘Ik heb geen zonden,’ dan zegt u het alleen maar en dat is alles. De woorden klinken erg prettig, maar er is geen enkel feit mee in overeenstemming.
Bovendien, het idee van geen zonden te hebben is een waanidee. U bedriegt uzelf volledig als u dat zegt. U wandelt niet in de waarheid en u hebt de dingen niet in het juiste licht gezien. U moet uw ogen gesloten hebben voor de hoge eisen van de wet. U moet een vreemdeling zijn voor uw eigen hart en u moet blind zijn voor uw eigen dagelijkse gedrag.
U moet vergeten zijn uw eigen gedachten te onderzoeken en uw motieven te peilen, of anders zou u ontdekt hebben dat er zonden aanwezig zijn. De man die geen water in de zee kan vinden, is niet dwazer dan de man die geen zonden in zichzelf kan bespeuren.
Zoals iedere druppel van de Atlantische Oceaan met zout doortrokken is, zo tast de zonde ieder deeltje van onze natuur aan. Het is er zo droevig mee gesteld, zo uitermate droevig, dat u uzelf bedriegt als u dat niet kunt ontdekken.
Deze zelfmisleiding heeft bij u de vorm van overreed zijn en vernuftig zelfbedrog. Het vereist enige mate van sluwheid om iemand anders te bedriegen, maar om uzelf te bedriegen is er veel meer nodig. Ons bedrieglijk hart openbaart een bijna satanische sluwheid in zelfbedrog, het zorgt er makkelijk genoeg voor dat het ergste beter schijnt dan het goede en het legt een leugen zo uit dat hij een schijn van waarheid heeft. Als u zegt dat u geen zonde hebt, dan hebt u een gevaarlijk succes bereikt. U hebt uzelf verblind en uw gezond verstand verkeerd gebruikt! U hebt voeding gegeven aan bedrog totdat het uw hele wezen in beslag genomen heeft en u ongeschikt gemaakt heeft voor de waarheid.
Ik weet dat u beweert heel eerlijk te zijn wat betreft uw geloof in uw eigen rechtvaardigheid en het zou heel moeilijk zijn om u los te maken van uw al te optimistische ideeën. Let erop dat dit het ergste is, want zoveel te vollediger hebt u uzelf bedrogen. Nu u de duisternis licht noemt en uzelf erop beroemt dat uw blindheid helder gezichtsvermogen is, treuren wij over u als uiterst hopeloos en we vrezen dat de Heere u verloren zal laten gaan omdat gij u vastklemt aan een leugen.
Op hoeveel manieren kunnen mensen zichzelf bedriegen! Zij kunnen dat zowel door niet godsdienstig te zijn als door godsdienstig te zijn; door buitensporig te zondigen of door pocherige heiligheid. Zij kunnen zichzelf misleiden door geliefde lofzangen, die als ze goed begrepen worden de waarheid spreken, maar als ze verkeerd uitgelegd worden vreselijke leugens. Of door uit te wijden over het werk van de Geest van God, dat als het goed uitgelegd wordt buitengewoon is voor onze vertroosting, maar beschouwd volgens de huichelachtige manier kan het misvormd worden en lucht verschaffen voor de zeepbel van ijdele glorie.
Vrienden, het is niet zonder moeite dat de mensen de beste dingen aanwenden tot verontschuldigingen voor hun trots, ja zelfs hun vlees in vergif veranderen. Het is niet gemakkelijk om zichzelf zondeloos voor te doen, noch is het eenvoudig om ervoor te zorgen dat het bedrog niet uitkomt.
Het ongefundeerde gebouw moet vernuftig bij elkaar gehouden worden cn daar is veel ondersteuning en versterking voor nodig. Het is bijna even moeilijk om iets te schijnen als om iets te zijn, ik mag misschien wel zeggen dat het moeilijker is. Het is jammer dat de mensen er zoveel moeite voor doen om zichzelf voor de gek te houden.
Bedenk echter dat terwijl de mens die zichzelf bedriegt zegt, ‘Ik heb geen zonden’, hij de Heere niet bedrogen heeft. God ziet zonden in ons als wij die niet zien. Van de struisvogel wordt gezegd dat hij zijn kop in het zand steekt en dan denkt dat hij veilig is, maar hij wordt des te spoediger gevangen. Wij kunnen misschien onze ogen sluiten en zeggen: ‘We hebben geen zonden.’ Maar in plaats van daardoor van de eeuwige zaligheid verzekerd te worden, geven we ons in de praktijk over aan de verwoester, net zoals de woestijnvogel naar het schijnt doet.
Laat iemand zeggen, ‘Ik heb geen zonde’, en hij heeft zichzelf met zijn eigen mond veroordeeld. De tekst zegt immers van zo iemand dat de waarheid niet in hem is, en wie de waarheid niet in zich heeft is niet gered. De afwezigheid van het belijden van tegenwoordige zonden betekent de afwezigheid van het licht der waarheid en van oprechtheid. Alle soorten mensen worden door God gered, hoe zwart hun zonden ook zijn, maar de man van een verkeerde geest, de man die huichelachtig de buitenkant van de drinkbeker reinigt terwijl de binnenkant vuil is, is de laatste persoon die in aanmerking komt om gered te worden.
Een belangrijk punt in de bekering is dat een mens eerlijk wordt gemaakt, want het is de eerlijke en goede grond die het zaad ontvangt. Als u het Evangelie predikt onder de meest ruwe en wereldse mensen, dan is er onder hen meer kans op succes dan onder schijnheilige belijders. Openlijke vijandschap en tegenstand zijn beter dan voorgewende vriendschap die begint en eindigt met de oppervlakkige lofbetuigingen van een lege vormelijkheid.
Uitwendige godsdienst, die niet samengaat met vroomheid van het hart, berokkent een mens ernstige schade, omdat ze hem oppervlakkig en onecht laat bij alles wat hij doet in betrekking tot God. Als God waarheid in het binnenste verlangt, wil Hij niet onderhandelen met oneerlijke mensen.
U kunt voorwenden en belijden en opscheppen wat u wilt, maar weet dit dat de levende God een afschuw heeft van alles wat niet in overeenstemming is met de meest nauwgezette waarheid.
Welnu, dil alles mag u tot gids dienen als u de lleere zoekt. Ontwaakte zondaars zeggen dikwijls: ‘Als ik maar kon voelen dat mijn hart oprecht was tegenover God, dan zou ik kunnen geloven dat Hij in genade op mij neerzag.’ Wat verkeerd is dat! Als u zou voelen dat alles goed was zou dat een onwerkelijk gevoel zijn, want van nature is alles verkeerd.
‘Ach mijnheer’, zegt u, ‘als ik maar kon voelen dat ik nu uiteindelijk ben wat ik voor God behoor te zijn, zo teer en boetvaardig als Hij me zou willen hebben, dan zou ik hoop kunnen hebben.’ Maar nee, mijn beste vriend, zulk een gevoel zou niet in overeenstemming met de waarheid zijn, want niemand is zo teer en boetvaardig als hij behoort te zijn. Als u voelde dat u dat wel was, zou u iets bedrieglijks voelen en dus zou de waarheid niet in u zijn.
Ik wil u niet de indruk geven dat u bent wat u behoort te zijn, ik bid dat u zult beseffen dat u niet bent wat u behoort te zijn. Ik zou willen dat u zich onrustig voelde met afwezigheid van iedere vorm van tevredenheid, want zulke gevoelens zullen in overeenstemming met de waarheid zijn. Ik bezweer u om nooit aanspraak te maken op religieuze ervaringen die u niet voelt, noch op een huichelachtige manier zonden te belijden die u nooit begaan hebt en ook geen berouw voor te wenden dat u niet hebt. Want immers, de Heere haat alle veinzerij en wil alleen met u handelen in overeenstemming met de waarheid.
Als u zich bewust bent van onboetvaardigheid, ga dan naar de Heere en vertel Hem dat u een hard hart hebt dat zowel de verschrikkingen van de wet alsook de uitlatingen van Zijn liefde niet kan voelen. Ga tot Hem precies zoals u bent en belijd wat u bent en vraag Hem met u te handelen in het aangezicht van Jezus Christus als Hij ziet hoe u bent. Dat is de enige weg. De opzet om voor te wenden dat we nu vrij zijn van de zonden zal niet werken en zal ons geen zegen brengen, want ‘we verleiden onszelf en zijn niet in de waarheid.’
De tweede gedragslijn die voor ons open ligt is – en ik hoop dat de Geest van God ons ertoe zal brengen om die te volgen – om ons geval naakt voor God te leggen, precies zoals het er voorstaat.
‘Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig dat Hij ons de zonden vergeeft en ons reinigt van alle ongerechtigheid.’ Let erop dat Johannes niet zegt: ‘Als wij onze zonde belijden.’ Daarover luid hij gesproken in het achtste vers, maar hier gebruikt hij het meervoud, om zowel de zonde in zijn wezen als ook in zijn werkelijke uitwerking in ons leven te omvatten. We moeten zowel de inwonende zonden belijden alsook de uitwendige gevolgen daarvan. We moeten zeggen: ‘Heere, ik erken met schaamte dat zoals mijn natuur verdorven is, zo ook mijn leven verdorven is geweest. Ik ben een zondaar zowel in mijn natuur alsook in de praktijk.’ Doe belijdenis van twee dingen, van de oorzaak en van de gevolgen, van de oorspronkelijke verdorvenheid, de vuile bron, en ook van de werkelijke zonden die de stinkende stroom vormen.
En als u zegt: ‘Hoe moet ik dat belijden?’ dan zou ik willen zeggen dat het belijden van zonden niet slechts betekent om bij gelegenheid voor God een lijst met zonden voor te dragen, noch op zekere geschikte tijd een lijst van onze tekortkomingen te herhalen. Het betekent een levenslange erkenning van onze zonden. We moeten op onze plaats komen als zondaars en nooit proberen de positie van onschuldige wezens in te nemen. We moeten naar God zien zoals een mens behoort te zien die overtreden heeft. U begrijpt me toch wel? De farizeeër had de houding en de geest van een man die geen zonden had en zei: ‘Heere, ik dank U.’ Hij beleed niet zijn zonden, maar maakte aanspraak op eigen gerechtigheid en hij werd niet aangenomen omdat hij niet in het licht wandelde. Dat wil zeggen dat hij niet sprak en voelde in overeenstemming met de waarheid.
Maar de tollenaar, hoewel hij weinig zei en niet in detail zijn zonden beleed, deed toch door zijn gestalte, door zich op de borst te slaan, door niet op te durven kijken en door de zuchten die hij slaakte, werkelijk belijdenis van zijn zonden. Als een mens biddend vraagt of hij de kracht van Jezus’ bloed mag voelen, dan belijdt hij zijn zonden, want is niet het bloed van Jezus noodzakelijk door onze zonden? De dagelijkse praktijk van geloven in Jezus Christus is een belijdenis van zonden, want niemand zou het nodig vinden in een verlosser te geloven als hij geen zonden had. De doop is een belijdenis van zonden, want wie heeft het nodig om begraven te worden met Christus als hij door zijn eigengerechtigheid in leven kan blijven? Naar de avondmaalstafel komen en daar het verzoenende offer gedenken is een belijdenis van zonden, want we zouden geen herinnering aan onze gezegende Plaatsvervanger nodig hebben als we geen zondaars waren.
Belijdenis van zonden is het meest zinvol wanneer wij met God omgaan als mensen die Hem beledigd hebben, niet als personen die voelen dat ze onschuldig zijn. We moeten ons tegenover de Heere gedragen als mensen die weten dat ze zondig zijn. En wat behoort er tot zulk gedrag? Zulke personen willen erg nederig en erg waakzaam met God wandelen, waakzaam dat niet de minste inwonende verdorvenheid de overhand over hen zal krijgen. Zulke mensen willen dagelijks tot God om sterkte roepen, en wat is het gebed om sterkte anders dan een belijdenis van onze zwakheid veroorzaakt door onze zonden? Wat is waakzaamheid anders dan een belijdenis dat het nog steeds nodig is dat onze natuur in bedwang gehouden wordt?
Zo behoren wij te waken als mensen die voelen dat de strijd nog niet gestreden is en daarom kunnen we ons niet te ruste leggen zonder wapenrusting en zonder ons zwaard. We moeten leven als degenen die weten dat de loopbaan nog niet gelopen is en die zich daarom voorwaarts haasten. We behoren biddend afhankelijk te zijn van God, als degenen die weten dat als zij door goddelijke genade verlaten zouden worden ze terug zouden gaan naar de ondergang.
Als een zondaar voelt dat hij geen natuurlijke bekwaamheid heeft om de genade van God te ontvangen, als een gebroken geest uitroept: ‘O, wat een ellendeling ben ik! Niet slechts mijn zonden uit het verleden maar ook mijn tegenwoordige gevoelens maken mij ongeschikt voor de liefde van God; ik schijn gemaakt te zijn van in de hel gehard staal’, dan belijdt hij dat hij zondig is. Het is alsof ik hem hoor zingen:
‘De rotsen kunnen scheuren; de aarde beven,
de zee kan brullen; de kunnen bergen
schudden.
Ik voel dat alle dingen bewogen worden,
behalve dat ongevoelig hart van mij!
Bij het horen over het verdriet dat Gij gevoeld hebt
zou een diamant wel smelten, o dierbare Heere.
Maar ik kan er iedere letter over lezen, en niets
beweegt dat hart van mij!
Uw oordelen hoor ik ook onbewogen aan.
Verbazende gedachte, want zelfs de duivelen vrezen ervoor.
Goedheid en toorn verenigen zich tevergeefs om dit
verdwaasde hart van mij te bewegen! ’
Welnu, deze deerniswekkende uitroep omdat alles verkeerd van binnen is, is werkelijk een belijdenis van zonden en ook een waarheidsgetrouwe, want alles is verkeerd. Als u voelt dat u verschrikkelijk slecht bent, bedenk dan dat u nog slechter bent dan u denkt dat u bent. Uw geval is op zichzelf wanhopig, hopeloos, vloekwaardig! Als u voelt dat u verloren bent, dan voelt u echt niet te veel; u bent in het ware licht waarin God met u te doen wil hebben. De Heere zal niet met u willen onderhandelen op grond van liet feit dat u niet zo’n grote zondaar bent en dat uiteindelijk al uw zonden geen groot kwaad zijn. Nee, Hij wil u in waarheid ontmoeten en anders niet. Als u belijdt dat u Zijn genade onwaardig bent, dan geeft u de waarheid toe; en als u zich schuldig voelt, dan voelt u dat wat werkelijk waar is.
Op de grondslag van de waarheid, hoe droevig die grondslag ook mag zijn, zal de Heere u ontmoeten door het verzoenend bloed. Het is in uw walgelijkheid dat soevereine genade over de zonde in overvloedige mate tot u zal komen en u zal reinigen. En daarom, hoe spoediger u tot de zuivere waarheid komt, des te beter het voor u is, want des te spoediger zult u vreugde en vrede door het geloof in Christus verkrijgen.
De tekst bedoelt precies dit: Handel waarheidsgetrouw met God en Hij /.al waarheidsgetrouw met u handelen. Maak geen uiterlijk vertoon voor (iod, maar leg uw ziel bloot, laat Hem haar zien zoals zij is. Dan zal Hij getrouw en rechtvaardig zijn om u uw zonden te vergeven en u te reinigen van alle ongerechtigheid.
Let op de schoonheid van die uitdrukking: ‘God wil met u handelen in getrouwheid.’ Zijn natuur is genade en u verwacht vanzelfsprekend dat als u uw zonden aan een genadig God belijdt, Hij genadig met u zal handelen en getrouw zal zijn aan Zijn natuur, en dat zal Hij ook zijn. Maar Hij heeft ook een belofte gegeven dat als de boze zijn weg verlaat en de onrechtvaardige man zijn gedachten en zich bekeert tot de Heere, Hij dan genade zal oefenen voor recht. Daarom zal Hij trouw zijn aan Zijn belofte.
Het bloed van Jezus Christus heeft een volledige verzoening bewerkstelligd en God wil getrouw zijn ten opzichte van die verzoening. Hij wil met u handelen op de grondslag van het genadeverbond, waarvan het offer van Jezus het zegel is. Binnen dat verbond wil Hij ook waarachtig zijn tegenover u.
Wat een zegen dat de Heere getrouw en rechtvaardig tegenover u wil zijn terwijl hij u reinigt van al de zondigheid van uw natuur. Ik bid u om eerlijk met God te handelen en tot Hem te zeggen: ‘Reinig mij van mijn verborgen zonden. Gij verlangt naar waarheid in het binnenste en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend. Was mij daarom o Heere, en ik zal rein zijn.’
Veronderstel dat u naar een arts of chirurg gaat omdat er een of andere dodelijke poliep of kankergezwel in u groeit. U wilt het verwijderd hebben en u weet dat er een groot aantal artsen is die zullen beweren dat ze zulke dingen zullen genezen, terwijl ze u in werkelijkheid slechts tijdelijke verlichting geven. Bij hen allemaal blijft u uit de buurt. U beseft goed dat als er maar een klein deeltje van het gezwel blijft zitten, het weer zal gaan groeien. Daarom zegt u ronduit tegen de arts: ‘Mijnheer, dit is mijn kwaal. Ik wil u alle verschijnselen ervan vertellen, ik vraag slechts om een grondige behandeling wat het me ook aan geld of pijn mag kosten. Ik maak geen enkel voorbehoud. Doe precies wat u in dit geval het beste vindt, maar maak er goed werk van, zonder fouten. Als u het mes in uw hand hebt, houdt u zich dan niet in uit medelijden vanwege mijn pijn, maar handel correct met mij, neem de kwaal weg met wortel en tak zo dat het een afdoende genezing zal zijn.’
Ga precies zo naar de Heere en zeg: ‘Heere, hier zijn mijn zonden. Ik belijd ze allemaal. Laat mij geen vrede ervaren tenzij het werkelijke vrede is. Laat mij geen troost smaken, tenzij ik die van Christus krijg. En als er meer overtuiging van zonden moet zijn en meer verontrusting van het geweten, als er diepere wonden en strengere slagen in mijn ziel moeten komen, o Heere, spaar mij dan niet. Laat het U behagen mij te reinigen van de verborgen verdorvenheid van mijn natuur en maak mij rein. Uw heiligheid is het waar ik naar hunker, en ik kan niet voldaan zijn tot U mij heilig maakt, zoals U heilig bent.’
Dit is de manier om te smeken bij God en het is de enige manier. Belijd uw zonden. Dan zal Hij getrouw en rechtvaardig zijn om u tweeërlei genezing te geven: ten eerste de vergeving en ten tweede de reiniging van al uw ongerechtigheid.
Welnu, er zijn nog steeds sommigen die zeggen: ‘Ja, ik denk dat ik op die manier naar God zou kunnen gaan, maar ach, mijn zonden uit het verleden weerhouden mij. Ik zou Hem kunnen vertellen dat ik zondig ben, ik zou Hem kunnen vragen mijn natuur te vernieuwen, ik zou mezelf voor Hem bloot kunnen leggen, maar ach, mijn zonden uit het verleden. Alles zou in orde zijn als ik niet zo gezondigd had.’
Ach, broeders, daarmee komt een derde gedragslijn naar voren die voor u ligt en ik hoop dat u die niet zult volgen- namelijk, het ontkennen van tegenwoordige zonden. Precies dat wat u, God zij geprezen, niet kunt doen, zou uw verdoemenis bezegelen, want het zou u ertoe brengen God tot een leugenaar te maken en zo zou Zijn woord niet in u kunnen blijven. Sommigen komen hiertoe door te zeggen dat wat zij deden geen zonde van betekenis was, of in ieder geval: als het zonde geweest zou zijn in andere mensen, dan was het desondanks geen zonde in hen. Als ze kijken naar hun sterke hartstochten vragen zij zich af of er geen slechtere dingen zijn en als ze rekening houden met de specifieke omstandigheden zien ze niet hoe ze anders gehandeld zouden kunnen hebben. Kortom, zij hebben in het geheel niet gezondigd.
Een andere groep zegt: ‘Al deze geboden heb ik onderhouden van mijn jeugd af aan, wat onderbreekt mij nog?’ Deze zelfrechtvaardiging maakt God duidelijk tot een leugenaar. Want wat betekent het kruis van Golgotha, wat betekenen die stromen van bloed, wat betekenen die ondraaglijke folteringen tot de dood? Als wij geen zonden hebben, heeft God een enorme leugen uitgewerkt, want Hij heeft een verzoening aangebracht voor iets dat niet bestaat. Wat een afschuwelijke goddeloosheid! Wat een gemene godslastering! Om zo te suggereren dat het grote offer van goddelijke liefde een gespeelde leugen was. Broeders, wij hebben gezondigd, veel meer gezondigd dan we beseffen, en de enige verstandige en juiste manier is om dat voor God te bekennen.
Ik merk dat het eerste deel van mijn onderwerp veel meer tijd in beslag genomen heeft dan ik dacht. Daarom zal ik heel weinig tijd nemen voor het tweede hoofdpunt.
II. Laat ons nu overwegen hoe we deze gedragslijn kunnen volgen, die de enige goede en aanvaardbare is, namelijk: onze zonden te belijden. Ik veronderstel dat ik spreek tot mensen die serieus zijn over hun behoud. Mijn vrienden, leg uw geweten open voor de wet van God. Sla het twintigste hoofdstuk van Exodus op en lees de Tien Geboden. Denk na over de geestelijkheid ervan en bedenk dat wie een vrouw aanziet om te begeren in zijn hart overspel met haar begaan heeft. Laat de wet met al zijn felle lichtstralen in uw ziel opvlammen. Onttrek u niet aan de feiten of deins er niet voor terug om die in hun volle gewicht te kennen, maar voel de kracht van de verdoemende wet. Herinner u zich dan uw persoonlijke zonden, breng ze één voor één in uw herinnering terug: die grotere zonden, die enorme schandvlekken van uw persoon, probeer ze niet te vergeten.
Als u ze vergeten bent, graaf ze dan op uit het graf, denk erover na en besef dat het uw eigen zonden zijn. Leg ze niet aan de deur van iemand anders. Kijk niet naar omstandigheden met het doel verzachting voor uw schuld te vinden, maar stel uw zonden in het licht van Gods aangezicht. Herinner u de zonden bij uw heilige verrichtingen, uw sabbatszonden, uw zonden in Gods huis, uw zonden tegen de Bijbel, uw zonden in het gebed, uw zonden tegen de liefde van de Vader en het bloed van Christus en van het weerstreven van de Heilige Geest. O, hoeveel zijn het er! Denk aan uw zonden van nalatigheid, uw verzuim van uw plichten en de tekortkomingen van uw karakter. Heb berouw over wat u hebt gedaan en over wat u niet hebt gedaan. Hoe kunnen deze beide vormen van ongerechtigheid uw doen wankelen en u vernederen.
Denk aan uw zonden van uw hart. Hoe koud is dat hart geweest tegenover uw Zaligmaker! Uw zonden van gedachten, hoe verkeerd heeft uw geest dikwijls geoordeeld. De zonden van uw verbeelding, wat een vuile producten van uw fantasie zijn er in levendige kleuren op de muur geschilderd. Denk aan alle zonden van uw wensen en verrukkingen en hopen en vrezen. Welk geestvermogen is er dat ik hier niet omschreven heb? ‘Het ganse hoofd is ziek en het ganse hart is mat.’
We hebben de plicht de verzwaring van onze zonden te belijden: hoe we zondigden tegen licht en tegen kennis, tegen ons geweten en tegen goddelijke liefde, tegen de vermaningen van de Heilige Geest en tegen tedere waarschuwingen die kwamen van Zijn vriendelijke stem. O, als sommigen van ons zondigen, dan heeft een klein beetje zonde van ons evenveel kwaad in zich als een massa zonden van anderen. Laten we ervoor zorgen dat we ze alle belijden. En laat ons dan proberen de gruwelijkheid van alle zonden te zien als een overtreding tegen een vriendelijk, goeddoend en liefhebbend God, een zonde tegen een volmaakte wet, die bedoeld is voor ons bestwil. Laten wij ons onze zonden van lichtzinnigheid in gedachten roepen, onze speelse zonden, zonden die ons schade toebrengen, dwaze zonden, verachtelijke zonden waartoe onze zielen zich verlaagd hebben, zelfs wanner wij de voortreffelijkheid van heiligheid gekend hebben en enige gemeenschap met God gehad hebben.
Ik smeek u, geliefde hoorder, probeer uw ogen te vestigen op Jezus Christus en Zijn verzoenende offer en leef als iemand die in Hem gelooft. Dit zal u doen leven als iemand die voortdurend zijn zonden belijdt; want als de wonden van Jezus over vrede spreken, dan spreken zij ook over boetedoening. En als de verzoening ons rust geeft, dan maakt zij ons ook zachtmoedig en nederig van hart in een besef van eeuwige volmaaktheid.
Als u ziet wat Jezus geleden heeft, zult u zien hoe u gezondigd hebt, en als u de heerlijkheid van Zijn verdienste gadeslaat, zult u de gruwel van uw eigen tekortkomingen zien. Dit moge u dagelijks, zolang u leeft, uw zonden doen belijden en u reiniging doen vinden van alle ongerechtigheid.
III. Laat ons overwegen waarom wij onze zonden zouden belijden. Eerst zal ik zeggen: Doe dat omdat het juist is. Godsdienstig liegen is iets vreselijks en het komt volop voor, maar als ik gered kon worden door mijn toestand voor God te verbergen, dan zou ik op die manier niet gered willen worden. Wie een verlicht heeft, houdt ervan het goede te doen. Het zou een grote oneer voor God zijn om te veronderstellen dat Hij ons wil redden op een manier die niet in overeenstemming is met de waarheid. Het is goed dat we voor God moeten komen zoals we zijn en smeken om genade door Jezus Christus, en laten wij dat daarom dan ook doen.
Bovendien, voor sommigen van ons is dit iets noodzakelijks, omdat we niets anders kunnen doen. Er is hier mogelijk iemand die zegt: ‘Ik heb geen zonden’, maar ik zou dat niet kunnen zeggen. Ja, als ik zou beweren onschuldig te zijn wat mijn natuur of de praktijk van mijn leven betreft, dan zouden de woorden in mijn keel blijven steken. Te zeggen dat ik geen zonden heb! Ik denk dat ik blauw zou aanlopen en dood neervallen, het zou zo’n grote leugen zijn… Te zeggen dat ik geen zonde heb – ieder deel van mijn natuur zou tegen zo’n bewering in opstand komen!
Ik moet zwijgen en tot God komen als zondaar, ik kan dat niet verhelpen, lin ik wenste wel dat iedereen in deze plaats besefte dat hij eveneens zou moeten zwijgen, want het is de bedoeling en de opzet van de wet om de zondaar de mond te snoeren, opdat hij gedwongen wordt redding te aanvaarden op grond van vrije genade door Jezus Christus. U kunt nooit een vis in een net vangen wanneer er één maas is waardoor hij kan ontsnappen, maar als alle mazen rondom zo klein zijn dat de vis niet kan ontsnappen, dan hebben we hem gevangen. Als u zo’n zondaar bent dat u niet kunt bepleiten dat u geen zonden hebt, of dat u niet gezondigd hebt, maar dat u helemaal tot zwijgen gebracht bent om door genade gered te worden, dan bent u in Christus’ net. Hij zal u eruit halen en de Visser van mensen zal reden hebben om Zich te verblijden.
Bovendien, geliefde vrienden, veronderstel dat we geprobeerd hebben om anders dan we zijn tot God te naderen, dan valt God niet te bedriegen, want Hij laat niet met Zich spotten.
We kunnen een heel achtenswaardig karakter ontwikkelen om onszelf te behagen, en het telkens weer verder oppoetsen om het steeds verder te verbeteren. Het kan zijn dat een aantal mensen zich met ons verenigt om een gezelschap van wederzijdse bewondering te vormen. Onze vrienden kunnen ons misschien wel opgewekt horen vertellen wat voor wonderlijke wezens we zijn, op voorwaarde dat wij ervoor gaan zitten om te horen hoe zij op hun beurt zichzelf prijzen maar noch met één getuige noch met duizend getuigen zal onze grootspraak één jota meer waarde hebben, of waarschijnlijk geloofd worden in de hemel.
God laat zich niet bedriegen. Hij kijkt naar alle mensen die grootspreken over hun eigen zuiverheid en zegt: ‘Als u zegt dat u geen zonden hebt, maakt u Mij tot een leugenaar en Mijn woord is niet in u. Want als de waarheid in u was, zou u weten dat de zonde in u is; en als Mijn woord in u was, zou u ook belijden dat u gezondigd hebt en uzelf voor Mij vernederen.’
Ik vermaan u dringend, zondaar, om al uw pogingen om u rechtvaardig te voelen op te geven en in de rechte gestalte te zijn om voor God te komen in Christus Jezus. Hebt u hier al niet een grote fout mee gemaakt? U dacht dat u goed genoeg werd voor Christus, maar juist toen verviel u in de meest slechte toestand. U hebt geprobeerd uw oude kleren te repareren en uzelf aanvaardbaar te maken voordat u tot Christus kwam, maar iedere keer dat u dat gewaad aantrok, werd de scheur groter.
Geef toch alle pogingen om geschikt te worden voor genade op, en kom tot Jezus Christus precies zoals u bent. Als u geprobeerd hebt uzelf zo te voelen dat u goed en gepast bent voor God, dan hebt u gezondigd tegen God, want u bent gevlucht voor de kracht van Zijn getuigenis, namelijk dat Jezus Christus niet kwam om rechtvaardigen te redden maar zondaars. Naarmate u probeerde uzelf rechtvaardig te maken, hebt u het getuigenis van God ontkend.
Moge Gods Geest u helpen om op grond van de waarheid tot uw hemelse Vader te komen, met de belijdenis dat u gezondigd hebt, want dat is de waarheid voor u. En dat u zult komen op grond van het feit dat Christus stierf voor zondaren. Dat is de waarheid aan Gods kant, die Hem in staat stelt om zondaren gunstig gezind te zijn.
Welnu, hoe is uw toestand deze morgen? Bent u wat goddelijke zaken betreft koud als een ijsberg? Kom en vertel de Heere dat u een ijsberg bent en vraag Hem u te ontdooien. Hoe is uw toestand? Hard als een rots, of als een onderste molensteen? Is er geen gevoel? Kom en vertel aan de Heere dat u geen gevoel hebt. O, is er dan geen spoor van enig goed gevoel in u? Kom tot mijn Heere zonder een spoor van gevoel en vertel Hem precies wat u bent; en ach, als U het aandurft om boven uw zonden en zondigheid uit te zeggen: ‘Niettemin werp ik mijzelf op het bloed dat reinigt van alle zonden en ik smeek U, o Heere, daar U ziet dat ik mijn zonden belijd, mij te reinigen van alle ongerechtigheid’, dan zult u merken dat Hij getrouw en rechtvaardig is om het ook te doen.
Kom zoals de stedelingen van Calais deden ten opzichte van koning Edward III toen de stad overwonnen was, kom met touwen om uw nek, erkennend dat u het verdient om gestraft te worden. Kom onmiddellijk in al uw vuilheid en naaktheid, kom zonder juwelen in uw oren en zonder sieraden om uw nek en zonder enige aanbeveling. Kom als zondaars van nature en als zondaars in de praktijk. Pleit op niets dat lijkt op goedheid, maar kom in uw zonden. Probeer niet om enige kleur op uw wangen te krijgen, en imiteer ook niet de gloed van gezondheid op dat lijdende gelaat. Kom eerlijk zoals u bent en zeg: ‘Heere, kijk naar mij zoals ik ben, een erger zondaar zelfs dan ik zelf denk te zijn, en laat me dan de oneindige grootheid van Uw vrije genade zien en de kracht van Jezus’ stervende liefde om mij te redden, zelfs mij.’
Ach, mijn broeders, u zult niet lang zonder vrede zijn als u op die manier zo dicht op God aantrekt. Verwerp iedere voorbereiding, iedere geschiktheid, alle aanbevelingen en hoop in uzelf, en neem mijn Heere Jezus aan als een zondaar met lege handen. Ontmoet Hem precies zoals Hij is en precies zoals u bent. God zal eerlijk met u handelen. Hij zal nooit een zondaar afwijzen die overeenkomstig de waarheid tot Hem komt.
Wat mijzelf betreft: ik neem me voor altijd tot Hem te komen als een zondaar. Ik weet dat ik gered ben, maar ik hoop nooit één centimeter boven dit vers uit te komen: ‘Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt mij van alle zonden,’ want alleen zo kan ik in het licht wandelen zoals Hij in het licht is.
Amen.