God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken? Num. 23:19
H
et was op een gure zondagmiddag in Londen dat een groepje haveloze kinderen geboeid luisterde naar de eerbiedwaardige man die voor hen stond. Het is ds. Spurgeon, die deze verstoten kinderen onderwijs geeft uit de Bijbel. “Wie van jullie wil dit horloge hebben?” Vol verbazing luisteren de kinderen naar de vraag van deze dominee. Hun ogen worden groot als zij zien wat hij tevoorschijn haalt: Het prachtige zilveren zakhorloge! Direct schiet het door hun hoofd: “Dit kan niet waar zijn, hij maakt een grapje. Zoiets moois geeft hij nooit weg!”. Geen van de kinderen reageert. Nog een keer vraagt hij: “Wie wil dit horloge hebben?” Achterin een hoekje, weggedoken en onopvallend, zit een mager jochie. Hij is het die aarzelend zijn vinger opsteekt en zegt: “Ik wil dat wel!”. Daarop loopt de dominee naar het jochie toe, en drukt hem dat prachtige horloge in zijn vuile handen. Dankbaar en gelukkig kijkt dit jongetje hem aan. “Ja, dat willen wij ook wel! Als we wisten dat u het echt zou doen, zouden we het wel gevraagd hebben!” roepen de anderen. Met dit prachtige voorbeeld begint Spurgeon zijn zondagsschool les. “Zoals ik dit mooie horloge weggeef, zo geeft God een ieder die Hem vraagt!”