Zodra Sion in barensnood was, heeft zij haar kinderen gebaard Jesaja 66:8, Eng. vert.
Israël was er slecht aan toe. Maar te midden van Gods volk was er een vurig verlangen dat Gods zegen zou terugkeren. En zodra dit verlangen intens geworden was, hoorde God; de zegen kwam. Zo was het in de tijd van de terugkeer van de ballingen uit Babylon; het was heel duidelijk zo in de dagen van onze Heere. Een getrouwe groep had het steeds volgehouden om de komst van de Gezalfde des Heeren te verwachten. Ze wachtten tot Hij plotseling in Zijn tempel zou komen. De twaalf stammen, vertegenwoordigd door een uitverkoren overblijfsel, riepen dag en nacht tot de Allerhoogste. Toen hun gebeden tenslotte de volle intensiteit bereikten, en hun gespannen verwachting de diepste zielsworsteling in hen teweegbracht, toen kwam de Messias: het Licht der volken, de glorie van Israël. Toen begon de gezegende tijd waarin de onvruchtbare woont met een huisgezin, als een blijde moeder van kinderen. De Heilige Geest werd uitgestort, en hele menigten werden geboren in de Kerk van God. Ja, we kunnen wel zeggen dat er een heel volk geboren werd op één dag. De wildernis en de eenzame plaatsen waren blij voor hen. De woestijn verheugde zich en bloeide als een roos.
Wij staan nu echter niet op het punt de precieze toepassing te geven van onze tekst, zoals Jesaja hem uitgesproken heeft. De grote waarheden in de Bijbel zijn in alle situaties toepasbaar. Eens waargemaakt, blijven ze tot in eeuwigheid vaststaan. Ik verlang er ernstig naar dat God deze kerk vanochtend een grote geestelijke zegen geeft door het onderwerp waartoe ik geleid ben om te bespreken. Ik zal u eerst vragen op te merken dat er weeën moeten zijn om de kerk meer te laten groeien; en ten tweede dat deze weeën vaak gevolgd worden door verbazingwekkende resultaten.
Daarna zal ik moeten laten zien dat zowel de weeën als het resultaat wenselijk zijn, en het wee uitspreken over degenen die zich afzijdig houden of in de weg staan, en een zegen over degenen die door Gods eigen Geest ertoe bewogen zullen worden in barensnood te zijn voor zielen.
Ten eerste is het duidelijk uit de tekst ’’Zodra Zion weeën kreeg, heeft zij haar kinderen gebaard”, dat er weeën moeten zijn voordat er een geestelijke geboorte is.
Laat me dit allereerst aantonen uit de geschiedenis. Als er een grote zegen over Gods volk komt, wordt dat voorafgegaan door zelfonderzoek. Israël werd heel erg onderdrukt in Egypte. Het zou heel gemakkelijk zijn geweest voor het volk, zelfs haast vanzelfsprekend, om zo verpletterd van geest te zijn geweest, dat ze zich maar onderwierpen als erfelijke lijfeigenen; en ondertussen maar probeerden er het beste van te maken. Maar God wilde het niet zo hebben. Hij was van plan hen uit te leiden door ‘een sterke hand en een uitgestrekte arm’. Echter, voordat Hij begon te werken, zorgde Hij ervoor dat ze begonnen te roepen. Hun zuchten en roepen kwam tot Gods oor, en Hij strekte Zijn hand uit om hen te bevrijden.
Zonder twijfel zonden vele moeders hartverscheurende gebeden op tot de hemel, toen hun baby’s van hun borst gerukt werden om in de rivier gegooid te worden. Hoe bitter vroegen zij God om op Zijn arme volk Israël neer te zien, en hen te wreken op hun onderdrukkers. Jongemannen bogen onder het wrede juk en kreunden. Vergrijsde heren, die leden onder de smadelijke zweepslagen van de opzichter, zuchtten en huilden voor het aangezicht van de God van Israël. Het hele volk riep uit: ”O God, kom toch tot ons; God van Abraham, Izak en Jakob, gedenk aan Uw verbond en bevrijd ons.” Deze smart had resultaat, want de Heere trof het veld van Zoan met machtige plagen. Vanuit het slavenhuis van Egypte trokken de kinderen van Israël met vreugde weg.
Omdat we niet zoveel tijd hebben om veel voorbeelden aan te halen, nemen we een grote sprong door de geschiedenis tot de dagen van David.
Het tijdperk van de zoon van Jesse was er duidelijk één van een godsdienstige opwekking. In de dagen van de koninklijke zanger werd God geerd, en Zijn dienst werd onderhouden in het land van Juda. Maar het is lezers van de Schriften duidelijk dat David leed onder intense, geestelijke crisissen. Zijn boezem bonsde en ging op en neer, zoals dat van een man die geschikt gemaakt wordt de leider van een grote opwekking te zijn. Wat had hij een vurig verlangen! Hij dorstte naar God, naar de levende God! Wat een smeekbeden goot hij uit, dat God tot Sion zou komen en de wijnstok die Hij geplant had, weer tot bloei zou laten komen. Zelfs toen zijn eigen zonden zwaar op hem drukten, kon hij zijn persoonlijke belijdenis niet beëindigen zonder de Heere te smeken de muren van Jeruzalem weer te bouwen, en in Zijn barmhartigheid weer goed te doen aan Sion.
En David was slechts de mond van honderden anderen, die met evenveel vuur tot God riepen, opdat de zegen op Zijn volk zou mogen rusten. Er was veel barenssmart voor zielen in Israël en Juda. Het resultaat was dat de Heere verheerlijkt werd, en dat de ware godsdienst opbloeide. Herinner u ook de dagen van koning Josia. U weet wel hoe het boek der wet gevonden werd, dat verwaarloosd in de tempel lag. Toen het voor de koning gebracht werd, scheurde hij zijn klederen. Hij zag dat het volk ongehoorzaam was geweest, en dat daarom Gods toorn over het volk moest komen.
Het hart van de jonge koning (dat liefhebbende hart, want hij vreesde God) brak haast van verdriet toen hij dacht aan het verdriet dat over zijn volk zou komen vanwege hun zonden. Toen kwam er een heerlijke hervorming, die het land reinigde van afgoden. Het pascha werd gevierd zoals nog nooit tevoren. Barenssmarten in het hart van degenen die God vreesden, brachten die geweldige verandering teweeg.
Met het werk van Nehemia was het hetzelfde. Zijn boek begint met een beschrijving van de barenssmart van zijn hart. Hij was een vaderlandslievende figuur. Hij was een man met een snel ontvlambaar temperament, en met een grote gevoeligheid voor Gods eer. En toen zijn ziel grote droefheid, maar ook een groot verlangen gevoeld had, stond hij op. Hij stond op en hij bouwde; en er rustte zegen op zijn inspanningen.
In het vroegste morgenuur van de geschiedenis van het christendom, was er een voorbereiding van de kerk, voordat zij groei ontving. Kijk naar de gehoorzame discipelen die daar zitten in de opperzaal, wachtend in gespannen hoop. Ieder hart daar was doorploegd met verdriet door de dood van de Heere; iedereen was erop gericht de beloofde gave van de Geest te ontvangen. Daar, één van hart en geest, wachtten ze. Maar niet zonder te worstelen in gebed! En toen werd de Trooster geschonken, en drieduizend zielen werden hen ook gegeven.
Dezelfde ijver en hetzelfde vurige verlangen kon je altijd zien in de Kerk van God, voordat er een tijd van verfrissing kwam. Denk niet dat Luther de enige is die de Reformatie tot stand heeft gebracht. Er waren er honderden die zuchtten en in het geheim tot God riepen. Het gebeurde in de eenvoudige huisjes van het Zwarte Woud; in de woningen in Duitsland; op de heuvels van Zwitserland. Er waren gebroken harten uit verlangen naar Gods verschijning op de vreemdste plaatsen. Ze konden misschien gevonden worden in de paleizen van Spanje; in de kerkers van de Inquisitie; langs de kanalen van Holland en de groene lanen van Engeland.
Vrouwen riepen het uit in de geest: ’’O God, hoe lang nog?”, terwijl ze hun Bijbel verstopten om hun leven niet te verliezen. Er was pijn als van een vrouw in barensnood. Op geheime plaatsen waren er tranen en bitter geklag; op de heuveltoppen werd er vurig geworsteld. En tenslotte kwam die grote ommekeer, die het Vaticaan deed schudden en huiveren van het fundament tot de torens. Altijd in de geschiedenis van de kerk, is er die barensnood geweest, voordat het resultaat kwam.
En dit, beste vrienden, is niet alleen waar op grote schaal, maar het is ook waar in het leven van ieder persoonlijk. Iemand die niet gevoelig is voor of geen medelijden heeft met de ziel van anderen, kan af en toe het middel tot bekering van iemand zijn. Het goede woord dat hij spreekt, houdt niet op goed te zijn omdat de spreker het recht niet heeft Gods verordeningen te verkondigen. Het brood en vlees dat tot Elia gebracht werd, was niets minder voedzaam omdat het door raven gebracht werd; toch bleven de raven raven. Iemand met een hard hart kan iets goeds zeggen dat door God gezegend wordt; maar in de regel zijn degenen die zielen tot Christus brengen dezelfden die eerst de pijn hebben gevoeld van het verlangen dat er zielen gered zouden moeten worden.
Dit zien we voor ons in het karakter van onze Meester. Hij is de grote Redder der mensheid. Maar voordat Hij anderen kon redden, leerde Hij in hun vlees om medelijden met hen te hebben. Hij weende over Jeruzalem. Hij zweette grote druppelen bloed in Gethsemané. Hij was, en is nog steeds, een hogepriester die geroerd wordt door het voelen van onze zwakheden. Als de overste Leidsman van onze zaligheid, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, werd Hij geheiligd door lijden. Zelfs Christus ging niet uit om te prediken voordat Hij nachten in gebed had doorgebracht, en gesmeekt had en tranen had vergoten voor de redding van Zijn toehoorders. Zijn meest nuttige dienaren hebben er altijd sterk naar verlangd om zo te zijn. Als een voorganger tevreden kan zijn zonder bekeerlingen, zal hij geen bekeerlingen krijgen. God dwingt geen mens om nuttig voor Hem te zijn. Alleen indien ons hart breekt om mensen gered te zien worden, zullen we waarschijnlijk gebroken zondaars-harten zien. Het geheim van het succes ligt in een allesverterende ijver, een barensnood die er alles voor over heeft zielen te redden.
Lees de preken van Wesley en Whitefield. Wat vindt u daar? Het is geen zware kritiek om te zeggen dat ze het maar nauwelijks waard zijn dat ze nog bewaard gebleven zijn. Toch brachten die preken wonderen tot stand. En dat was goed mogelijk, want beide predikers konden eerlijk zeggen dat de liefde van Christus hen drong. Ze waren onder tranen op zoek om dwalende zielen te redden.
Om hun prediking te begrijpen, moet je de man kunnen zien en horen. Je hebt het nodig zijn betraande oog, zijn stralende gezichtsuitdrukking, zijn pleitende toon, zijn overlopende hart mee te maken. Ik hoorde van een groot prediker die er bezwaar tegen had dat zijn preken gedrukt werden. ’’Want u kunt mij niet drukken”, zei hij. Dat is scherp opgemerkt. Iemand die zielen wint, gooit zichzelf helemaal in wat hij zegt. Zoals ik soms gezegd heb, we moeten onszelf in onze kanonnen stampen, en onszelf afvuren naar onze toehoorders. Als we dat doen, dan worden door Gods genade hun harten vaak met kracht meegevoerd.
Verlangt iemand van u naar de bekering van uw kinderen? U zult hen gered zien worden als u voor hen worstelt. Vele ouders die het voorrecht hebben hun kind in de waarheid te zien wandelen, zullen u vertellen dat ze vele uren in gebed en ernstig pleiten bij God hebben doorgebracht, voordat ze de zegen zagen. Daarna zocht de Heere dat kind op en vernieuwde zijn ziel.
Ik heb gehoord over een jongeman die opgegroeid was en zijn ouderlijk huis verlaten had. Door slechte invloeden was hij ertoe verleid sceptische opvattingen te hebben. Zijn vader en moeder waren beiden ernstige christenen, en het brak hun harten bijna te zien dat hun zoon zo sterk gekant was tegen de Heiland.
Op een zekere dag drongen ze er bij hem op aan om met hen mee te gaan om een beroemde predikant te horen. Hij ging mee om hen een plezier te doen, en zeker niet vanwege een hoger motief. De preek ging toevallig over de heerlijkheid van de hemel. Het was een buitengewone preek, die erop berekend was iedere Christen onder de toehoorders van vreugde te doen opspringen. De jongeman vond het een genot om naar zo’n welsprekende prediker te luisteren, maar meer ook niet. Hij was onder de indruk van zijn geweldige retorische gaven, en was geïnteresseerd in de preek. Toch voelde hij niets van de kracht die er vanuit ging. Tijdens de dienst keek hij eens naar zijn vader en moeder, en hij was verbaasd hen te zien huilen. Hij kon zich niet voorstellen waarom zij, terwijl ze toch christenen waren, daar zouden zitten huilen onder een preek die zo juichend was. Toen hij thuis kwam, zei hij: ’’Vader, het was een prachtige preek, maar ik kon niet begrijpen waarom u daar zat te huilen, en moeder ook.”
Zijn vader zei: ’’Mijn zoon, ik had zeker geen reden te huilen om mijzelf; en je moeder ook niet. Maar ik moest de hele preek door aan jou denken. Want ik heb helaas geen hoop dat jij deel zult hebben aan die geweldige vreugde die de rechtvaardigen wacht. Het doet mijn hart breken eraan te denken dat jij uit de hemel buitengesloten zult worden.” Zijn moeder zei: ’’Diezelfde gedachte speelde ook door mijn hoofd. Hoe meer de prediker sprak over de vreugden voor de geredden, hoe meer ik me zorgen maakte over mijn jongen, dat hij die nooit zou kennen.” Dit raakte het hart van de jongeman, en bracht hem ertoe de God van zijn vader te zoeken. Niet lang daarna zat hij aan dezelfde Avondmaalstafel, zich verheugend in de God en Redder die zijn ouders aanbaden. De barensnood komt vóór het ter wereld brengen. De ernstige bezorgdheid, die diepe emotie van binnen, komt eerst; daarna kunnen we het middel worden tot de redding van anderen.
Ik denk dat ik dit feit nu wel duidelijk bewezen heb. Laat ik het nu een ogenblik hebben over de reden ervoor. Waarom moet deze bezorgdheid er zijn, voordat er goede resultaten geboekt kunnen worden? Als antwoord zou ik kunnen volstaan met te zeggen dat God dat zo bepaald heeft. Zo gaat het in de natuur. Het kind wordt niet geboren zonder de pijn van de moeder; noch wordt het brood, dat leven onderhoudt, zonder inspanning uit de aarde gewonnen: ”In het zweet uws aanschijns zult u uw brood eten”, was een deel van de oervloek. Nu, zoals het in het natuurlijke gaat, gaat het ook in het geestelijke. De zegen waar we naar zoeken, zal niet komen zonder dat er allereerst sprake is van het ernstige verlangen naar die zegen. Dat is zelfs zo in het gewone zakendoen: ‘de kost gaat voor de baat uit’. Als er niet gewerkt wordt, wordt er geen winst gemaakt. Wie rijk wil worden, moet ervoor ploeteren. Wie roem wil verwerven, moet er geld en moeite voor over hebben. Altijd moet daar eerst het ploeteren zijn, daarna komt het verlangde. God heeft dat zo bepaald. Laten we Zijn instelling accepteren.
Maar, het is nog beter: Hij heeft het bepaald voor onze eigen bestwil. Als ons zielen gegeven werden zonder enige inspanning, bezorgdheid of gebed, dan zou dat niet best voor ons zijn. Want de zorg die leeft in een medelijdend hart, versterkt de genade in het leven van iemand. Die zorg levert een dankbare liefde tot God op. Zij oefent zijn geloof in de kracht van God om anderen te redden; zij drijft hem tot de genadetroon; zij versterkt zijn geduld en volharding; ieder blijk van genade in zijn leven wordt versterkt en vermeerderd door zijn arbeiden voor zielen.
Werk is een zegen; zo ook het arbeiden voor zielen. Mensen worden daardoor vollediger gevormd naar het beeld van Christus, en de hele kerk komt eendrachtig tot leven. Het vuur van ons eigen geestelijke leven wordt aangewakkerd door dezelfde levensgeest waarvan we van bidden dat hij komt van de vier winden om te blazen in de gedoden, opdat zij levend worden.
Trouwens, de ijver die God in ons opwekt is vaak het middel tot het doel waarnaar we verlangen. Het is tenslotte zo dat God geen bekeringen tot stand brengt door welsprekendheid, maar door hartelijke liefde. De kracht van Gods Geest om voor bekering te zorgen, is een hart dat in contact komt met een ander hart. Waarheid die uit het hart komt, gaat ter harte. Dit is Gods strijdbijl; dit is het krijgswapen in Zijn kruistocht.
Het behaagt Hem het verlangen en de emoties van christenen te gebruiken als het middel om de zorgelozen aan het denken te zetten; om de verharden tot gevoel te brengen; om de ongelovigen tot het maken van een afweging te drijven. Ik heb niet zoveel vertrouwen in uitgebreide toespraken en mooi gepolijste zinnen als het middel om het hart van de mens te bereiken. Maar ik geloof vast in die eenvoudige christin, die mensen bekeerd wil zien worden, of ze huilt haar ogen uit haar hoofd voor hen. Ik geloof vast in die nederige christen die dag en nacht in het geheim bidt, en dan van elke gelegenheid gebruik maakt om een liefdevol woord tot zondaren te spreken. De emotie en de liefde die we voelen, zijn de krachtigste instrumenten voor het winnen van mensen. God de Heilige Geest breekt harde harten meestal door zachte harten.
Daarnaast laat de barensnood die iemand heeft, ook zien dat hij goed voor de kleine kinderen kan zorgen. God vertrouwt zijn pasgeboren kinderen niet toe aan mensen die zich er niet om bekommeren of er mensen tot bekering komen. Als Hij ooit toestaat dat zij in zulke handen vallen, lijden zij daar een groot verlies door. Wie is zo geschikt om een pasgeboren gelovige te bemoedigen als de man die eerst in tranen tot de Heere bad om zijn bekering? Degenen over wie u hebt gehuild en voor wie u hebt gebeden, zult u zeker bemoedigen en bijstaan. De kerk die nooit barensnood gekend heeft, zou totaal ongeschikt zijn om bijvoorbeeld honderd nieuwe bekeerlingen te vormen. Zij zou niet weten wat ze moest doen met deze kleine kinderen; en die zouden daar zwaar onder lijden. Laten we God daarom danken, broeders en zusters, als Hij ons enige mate van ernstige bezorgdheid en medeleven heeft gegeven.
Dat is een kenmerk van mannen en vrouwen die anderen winnen. Laten we erom vragen daar meer van te ontvangen. Want in de mate die we daarvan hebben, in die mate zullen we geschikt zijn om instrumenten in de hand van de Geest te zijn om Gods zonen en dochters te zogen en te voeden. Nogmaals, de wet die barensnood noodzakelijk maakt voor de geestelijke geboorte, is zeer tot ons voordeel. Zij zorgt er namelijk ook voor dat alle glorie voor God is. Als u wilt zakken in uw eigen achting, probeer dan eens een kind te bekeren. Ik zou graag eens een paar van die broeders die zo geloven in de vrije wil en de goedheid van het hart van de mens, hun best zien doen op een paar kinderen die ik voor hen uitzoek. Dan zou ik zien of ze hun harten kunnen verbreken en hun liefde voor de Zaligmaker kunnen geven.
Meneer, ik zal u vertellen, je vindt jezelf nooit zo’n grote dwaas als wanneer je in eigen kracht geprobeerd hebt een zondaar tot de Zaligmaker te leiden. Hoe vaak ben ik verslagen teruggekomen nadat ik met een persoon met zondekennis gedebatteerd had, en hem probeerde te vertroosten. Ik dacht dat ik enige ervaring had in het behandelen van verdrietige gevallen. Maar ik werd weer gedwongen tot mezelf te zeggen: ”Wat ben ik toch onkundig! God de Heilige Geest moet dit ter hand nemen, want ik ben verslagen.” Als je probeert in een preek iemand te bereiken die in zonde leeft, dan kom je er naderhand achter dat hij genoten heeft van die preek waar hij door van zijn stuk gebracht zou moeten zijn. Dan zeg je: ”Ach, nu zie ik wat een zwakke worm ik ben. Als er enig goeds tot stand komt, zal God er de glorie van krijgen.”
Dus uw verlangen dat anderen gered zullen worden, en uw vurigheid van geest, zullen God al de eer van Zijn eigen werk geven. En dat is de bedoeling van de Heere. Want Hij geeft Zijn eer aan geen ander.
Nu we het feit van de barensnood in het winnen van mensen hebben gezien, en de redenen daarvoor, laten we dan nu zien hoe die barensnood zich manifesteert.
Als God een gemeente op buitengewone wijze wil zegenen, begint dat gewoonlijk op deze manier: twee of drie personen in de gemeente zijn bedroefd door het lage peil van het geestelijk leven. Ze worden er haast wanhopig verdrietig door. Misschien praten ze er niet over met elkaar. Misschien weten ze wel niet dat ze een gemeenschappelijk verdriet hebben. Maar ze beginnen te bidden met een vlammend verlangen en onvermoeibare aandrang. De passie om een opwekking in hun gemeente te zien, heeft hen in haar greep. Ze denken erover als ze gaan slapen, ze dromen erover als ze in bed liggen, ze peinzen verder als ze op straat lopen. Ze worden erdoor verteerd. Ze lijden onder een voortdurend verdriet in hun hart vanwege zondaren die verloren gaan. Ze zijn in barensnood voor zielen.
Ik had het geluk het aanspreekpunt te worden van een aantal broeders in deze kerk. Eén van hen zei gisteren tegen mij: ’’Dominee, ik bid dag en nacht tot God dat onze kerk voorspoedig zal zijn. Ik verlang ernaar grotere dingen te zien. God zegent ons, maar we willen nog veel meer.” Ik zag de diepe ernst van deze man, en ik dankte hem, en ik dankte God hartelijk, omdat ik bedacht dat het een zeker teken was van een komende zegen. Een poosje later voelde een andere vriend, die me nu waarschijnlijk hoort preken, hetzelfde, zonder dat hij het van de ander wist. Ook hij had de aandrang dit aan mij te laten weten. Hij is ook verlangend, en smeekt in tranen om een opwekking. Zo kreeg ik dezelfde boodschap van wel drie of vier verschillende kanten. Ik ben hoopvol gestemd door deze goede voortekenen. Als de zon opgaat, vangen de bergtoppen het eerst het licht op.
Degenen die dicht bij God leven, zullen de eersten zijn die de invloed van de komende zegen zullen merken. De Heere geve me een dozijn mensen die aandringen in het gebed en liefde hebben voor de zielen van mensen. Door Zijn genade zullen we dan Londen op zijn grondvesten laten schudden, van het ene eind van de stad tot het andere. Het werk zou doorgaan zonder de meerderheid van u, brave christenen. Velen van u staan de opmars van het leger alleen maar in de weg. Maar geef ons een dozijn leeuwachtige, lam-achtige mannen, die branden van vurige liefde voor Christus en voor zielen van mensen, en niets zal er onmogelijk zijn voor hun geloof. De meesten van ons zijn niet waardig de schoenveters los te maken van toegewijde heiligen. Ik heb vaak het gevoel dat ik dat zelf niet waardig ben; maar ik streef ernaar, ik verlang ernaar bij hen te horen. Geve God ons dit eerste teken van barensnood: enkelingen die ernst maken met Zijn zaak.
Langzamerhand worden de verschillende individuen tot elkaar getrokken door een heilige broederliefde. De bidstonden worden nu heel anders. De broeder die twintig minuten aan één stuk doorpraatte en dat gebed noemde, hoewel hij nooit ergens om vroeg – hij geeft nu zijn toespraak op, en begint onder vele tranen in gebroken zinnen te pleiten bij God. De vriend die de gewoonte had zijn ervaringen te verhalen en de leerstukken van vrije genade breed uit te meten, en dat gebed noemde, geeft zijn geklets eraan – hij begint te worstelen voor de troon. En dit niet alleen, maar hier en daar komen kleine groepjes bijeen in eenvoudige huizen, en in de kleine kamertjes roepen ze het uit tot God.
Het resultaat is dat de predikant, zelfs al weet hij niet hoe het ervoor staat met zijn gemeenteleden, zelf ook vurig wordt. Hij zal evangelischer preken, lieflijker, ernstiger. Hij is niet langer dor, of koud, of stereotiep. Hij is één en al leven. Ondertussen ervaart niet alleen de voorganger de zegen, maar ook zijn toehoorders die de Heere liefhebben. De ene probeert een plan uit om de jonge mensen in de kerk te krijgen. De ander begint een samenkomst in een achterbuurt. Een ander legt bezoeken af in logementen en ziekenhuizen. Allerlei soorten heilige plannen komen naar boven. IJver blijkt op vele manieren. Dit gebeurt allemaal spontaan, zonder dat er iets opgelegd wordt.
Als u een opwekking wilt beginnen, zoals de term luidt, dan kunt u dat doen; net zoals u ‘s winters smakeloze aardbeien kunt telen, door kunstmatige hitte. Er zijn manieren en middelen om zoiets te doen. Maar het echte werk van God heeft niet zo’n planning nodig. Het gebeurt helemaal spontaan. Als u komende februari een sneeuwklokje in uw tuin ontdekt, dan bent u ervan overtuigd dat de lente eraan zit te komen. De kweker die kunstmatig bloemen kweekt, kan u zoveel sneeuwklokjes aanwijzen als u wilt; toch zegt dat niets over het al of niet komen van de lente. Misschien lukt het u een uiterlijke ijver op te wekken; dat is nog geen bewijs van Gods zegen. Maar als de toewijding vanzelf komt, zonder menselijke sturing of leiding, dan is het van de Heere. Als mensenharten opzwellen en breken, zoals de teelaarde in de tuin onder invloed van het nieuwe leven dat eronder verborgen ligt, dan is er inderdaad een grote zegen onderweg. Barensnood is geen schijnvertoning; het is de echte worsteling van de hele natuur. Mocht het ook in onze gemeente gezien worden, en ook in het hele Israël Gods.
Ten tweede, laten we heel kort nadenken over het feit dat het resultaat van de barensweeën vaak verbazend is.
’’Zodra Sion in barensnood was, heeft zij haar kinderen gebaard.” Gods werken worden niet beperkt door de tijd. Hoe geestelijker een kracht is, hoe minder het in de ketenen van de tijd gebonden ligt. De elektrische stroom, die meer lijkt op het geestelijke dan de grovere vormen van materie, is onvoorstelbaar snel. Dat komt juist door dat minder materiële karakter. Voor elektriciteit speelt tijd haast geen rol. De invloed van de Geest van God is de meest geestelijke kracht die er is. Hij is sneller dan wat dan ook onder de zon.
Zodra we in onze ziel strijden, kan de Heilige Geest, als het Hem behaagt, de persoon bekeren voor wie we pleiten. Terwijl we nog spreken, hoort Hij ons; voordat wij roepen, antwoordt Hij ons. Sommigen berekenen de verwachtte groei van een kerk rekenkundig. Ik geloof dat ik zelfs van rekenkundige preken gehoord heb, waarin op ingenieuze wijze berekend werd hoeveel zendelingen er nodig zouden zijn om de wereld te bekeren, en hoeveel geld dat zou kosten. Maar er is hier geen ruimte voor het gebruik van wiskunde. Geestelijke krachten zijn niet te berekenen door een wiskunde die thuishoort in een materiële wereld.
Een waarheid die erop berekend is vandaag het verstand van één mens te beïnvloeden, kan morgen gemakkelijk datzelfde effect hebben op een miljoen mensen. De prediking die één hart raakt, hoeft niet veranderd te worden om tienduizend mensen te bereiken. Als Gods Geest met ons is, zijn onze huidige middelen voldoende om de wereld voor Jezus te winnen. Zonder Hem, zou een werkkracht die er tienduizend keer zo groot uitziet, alleen maar evenveel zwakheid betekenen. Daar komt nog eens bij: de verspreiding van de waarheid is niet in tijd te berekenen. Gedurende de tien jaren vóór 1870, zijn er zulke wonderlijke veranderingen tot stand gekomen in de wereld – geen profeet zou geloofd zijn, als hij die voorspeld had.
Er zijn hervormingen geweest in Engeland, in de Verenigde Staten, in Duitsland, in Spanje, in Italië; onder gewone omstandigheden zouden die tenminste honderd jaar hebben gekost. Dingen die de geest aangaan kunnen niet onderworpen worden aan de regels van tijd die gelden voor stoomboten en spoorwegen. In zulke zaken zijn Gods gezanten vuurvlammen. De Geest van God kan direct in het hart van mensen werken: kijk maar naar het geval van Paulus. Tussen nu en morgenochtend zou Hij heilige gedachten kunnen laten opkomen in alle één miljard kinderen van Adam. En als het gebed machtig genoeg zou zijn, en sterk genoeg, waarom zou het dan op een goede dag niet gebeuren? Het tekort ligt niet bij God; het ligt bij ons. Hadden wij maar een barensnood die direct resultaat op zou leveren.
Maar het resultaat is niet alleen door zijn snelheid verbazingwekkend. Ook de omvang van het resultaat is verbazend.
Er wordt gezegd in het hoofdstuk: ”Zou een land kunnen geboren worden op één dag?” Zodra Sion ooit verdriet had over haar kinderen, kwamen er tienduizenden die Jeruzalem opbouwden en haar vervallen staat herstelden. In antwoord op het gebed geeft God niet alleen snel zegeningen, maar ook grote zegeningen.
Er waren vurige gebeden in die opperzaal, voordat de Pinksterdag aanbrak. Wat een geweldige verhoring was het toen er na Petrus’ preek ongeveer drieduizend mensen klaar stonden om hun geloof in Christus te belijden en gedoopt te worden. Zullen we ooit nog zoiets zien? Is de Geest verkort? Is Zijn arm verkort? Nee, zeker niet, maar wij belemmeren en hinderen Hem. Hij kan hier geen machtig werk doen vanwege ons ongeloof. Als ons ongeloof uitgeworpen zou worden, en als er gebed tot God op zou gaan, verlangend, vurig, en dringend gebed, dan zou er een zegen tot ons afdalen die zo overvloedig is, dat het ons allen zou verbazen. Maar genoeg hierover, ik moet verder gaan naar het volgende punt.
Ten derde zijn de barensnood en zijn resultaat in hoge mate wenselijk; wel in het bijzonder op dit moment. De wereld gaat ten onder aan een gebrek aan kennis. Heeft iemand onder ons ooit de nood van China op zijn hart gelegd? Uw voorstellingsvermogen kan de bevolking van dat machtige keizerrijk niet bevatten. Zij zijn zonder God, zonder Christus, vreemdelingen van het burgerschap van Israël. Maar het gaat niet alleen over China. Er zijn andere grote landen die in de duisternis liggen. De grote slang heeft zichzelf om de wereld gewikkeld, en wie zal de wereld van hem bevrijden? Denk eens na over deze ene stad, met haar drie miljoen inwoners. Wat een zonde ziet de maan hier! Wat een zonde ziet de sabbath! Wee over de zonden van deze verdorven stad. Het oude Babylon kan niet slechter geweest zijn dan Londen is. En ook niet zo schuldig, want ze miste het licht dat Londen gekregen heeft.
Broeders en zusters, er is geen hoop voor China, geen hoop voor de wereld, geen hoop voor onze stad, zolang de kerk sloom en lui is. Christus vermenigvuldigt het brood, en geeft het zijn discipelen. De menigten kunnen het alleen krijgen door de discipelen. Het is tijd, de hoogste tijd, dat de kerken wakker schrikken om het goede te zoeken voor de tienduizenden ten dode opgeschrevenen.
Broeders, de kwade machten zijn altijd bezig. Wij kunnen wel slapen, maar Satan slaapt nooit. Kijk, daar ligt de ploeg van de kerk, te rusten in de voor. Ziet u het niet tot uw beschaming? Maar de ploeg van Satan gaat van de ene kant van het grote veld naar de andere. Hij laat geen stukje braak liggen, maar ploegt diep terwijl de luie kerken liggen te slapen. Werden wij maar aangespoord door die vreselijke activiteit van boze geesten en personen die onder hun invloed staan. Hoe ijverig wordt er overal schadelijke lectuur verspreid. Wat een toewijding hebben mensen in het zoeken naar nieuwe manieren om te zondigen. Een ereplaats onder de mensen heeft degene die nieuwe liedjes verzint om de wellustige tong voldoening te geven; of die nieuwe spektakels uitvindt om de onreine ogen te vermaken. O God, zijn uw vijanden wakker, en zijn uw vrienden als enige in slaap? O, U die leed, die zich baadde in het bloedige zweet in Gethsemané, is er niemand van de twaalven wakker dan Judas? Slaapt iedereen behalve de verrader? Moge God ons doen ontwaken omwille van Zijn oneindige genade.
Daarnaast, mijn broeders en zusters, moeten we dit bedenken: als een gemeente God niet dient, broeit er ellende in haar eigen gelederen. Als zij geen anderen binnenbrengt, begint haar eigen hart zwakker te kloppen. Haar hele gestel gaat langzamerhand achteruit. De kerk heeft maar twee keuzes: of kinderen baren voor God, of uitteren tot de dood er op volgt. Een andere keus is er niet. Een kerk moet vruchtbaar zijn of wegrotten. Van alle dingen die je kunt verzinnen, is een rottende kerk wel het meest weerzinwekkend. Ik wilde wel dat wij onze dode kerken buiten ons gezichtsveld konden begraven, zoals Abraham Sara begroef. Boven de grond broeden ze immers de pest van het scepticisme uit. Want mensen zeggen: ”Is dit nou godsdienst?” Ze denken dat het dat inderdaad is, en daarom gaan ze de ware godsdienst helemaal voorbij.
En dan, dat is het ergste van alles: God wordt niet grootgemaakt. Als het hart van de kerk niet uitgaat naar zondaren, als er geen bekeringen zijn, waar is dan de barensnood van de Heiland goed voor geweest? Waar, Immanuël, zijn de trofeeën van Uw verschrikkelijke strijd? Waar zijn de juwelen voor Uw kroon? U zult ze krijgen; Uws Vaders wil zal niet tegengehouden worden; U zult aanbeden worden; maar we zien er nog zo weinig van! Hard zijn de mensenharten, en ze willen U niet liefhebben. Onbuigzaam is hun wil, en ze willen niet buigen voor Uw majesteit. Ween omdat Jezus niet geëerd wordt. De vreselijke vloek laat ons bloed nog steeds stollen; waar dankbaar gezang zou moeten zijn, klinkt godslastering. Bij de wonden en het bloedige zweet, bij het kruis en de spijkers en de speer, smeek ik u, volgelingen van Christus, maak er ernst mee dat de Naam van Jezus Christus gekend en geliefd zal worden door de intense worstelingen en inspanningen van de christelijke kerk.
Als vierde punt wil ik het hebben over het oordeel dat zeker zal komen over degenen die het werk van Gods kerk tegenstaan, en er zo voor zorgen dat zij geen kinderen kan baren. Ik kan niet in alle ernst mijn aansporingen afsluiten zonder een aanklacht tegen de onverschilligen te uiten. Wat zei die heldin uit vroeger dagen, die uitgetrokken was tegen de vijanden van Israël, toen ze de lafaards in herinnering riep? ’’Vloekt Meroz, zegt de Engel de HEEREN, vloekt zijn inwoners gedurig; omdat zij niet gekomen zijn tot de hulp des HEEREN, tot de hulp des HEEREN met de helden.” Zo’n vloek zal er zeker ook komen over degenen die belijden dat ze christen zijn, maar die het kalm-aan doen ten tijde van haar barensnood.
Wie zijn degenen die haar hinderen? Daarop antwoord ik: iedere wereldsgezinde christen houdt de voortgang van het evangelie tegen. Ieder kerklid die in het geheim zonde koestert; die iets in zijn hart toestaat waarvan hij weet dat het fout is; die niet intens zoekt naar zijn eigen, persoonlijke heiliging. Iedereen die zo is, staat het werk van de Geest van God in de weg, in zoverre hij deze slechte eigenschappen vertoont.
Wie het vaatwerk des Heeren draagt, moet heilig zijn. In zoverre wij onheiligheid in ons leven tolereren, waarvan we weten dat het onheiligheid is, in zoverre perken we de Geest in. Hij kan niet door ons heen werken zolang we een bewuste zonde in ons leven toestaan. Het gaat hier niet om het openlijke overtreden van de geboden, waar ik nu over spreek. Het gaat ook over wereldgelijkvormigheid – het je druk maken over vleselijke dingen en niet geïnteresseerd zijn in geestelijke dingen. Ik heb het over net voldoende genade hebben, om te hopen dat je een christen bent, maar niet voldoende om te bewijzen datje het bent.
Hier en daar hangt een verschrompeld appeltje, aan de bovenste tak, maar er is niet veel vrucht. Dit bedoel ik met gedeeltelijke onvruchtbaarheid. Het is niet voldoende om veroordeeld te worden, maar ruim voldoende om de zegen tegen te houden. Deze instelling berooft de schatkamer van de kerk, en houdt haar voortgang tegen. Broeders en zusters, als u zo bent, heb dan berouw en doe uw eerste werken. God helpe u om voorop te lopen, zoals u tot nu toe achteraan hebt gelopen.
Degenen die de aandacht van de kerk aftrekken van het onderwerp waar we het nu over hebben, zijn ook schuldig. Iedereen die de gedachten van de kerk afbrengt van het winnen van mensen, is een onheilstichter. Ik heb wel eens over een predikant horen zeggen: ”Hij heeft veel invloed op de politiek in die stad.” Dat is volgens mij een erg dubieus compliment; een heel erg dubieus compliment. Als de man die invloed uitoefent door zich aan zijn eigen roeping te houden, namelijk het prediken van het evangelie, dan is het prima. Maar iedere christelijke voorganger die denkt dat hij twee dingen tegelijkertijd goed kan doen, vergist zich. Laat hij zich bezighouden met het winnen van mensen voor God, en niet een christelijke gemeente in een politieke club veranderen. Laten we de politiek ergens anders uitvechten, maar niet in Gods kerk. Daar is onze enige bezigheid het winnen van mensen voor God; onze enige banier is het kruis; onze enige leider is de gekruisigde Koning.
Binnen de kerk zijn er misschien kleinere dingen, die de aandacht af kunnen leiden van het winnen van mensen voor de Heere. Het zijn kleine dingen, die onder een microscopisch oog tot gigantische verleidingen op kunnen zwellen. Broeders, laten we toch onze onderlinge verschillen buiten beschouwing laten. Er gaan mensen rondom ons verloren. ”Het is nodig dat er verleidingen komen, maar wee degene door wie ze komen.” Wat kan er op aarde uiteindelijk zijn dat het waard is om je druk over te maken, vergeleken met het verheerlijken van Christus.
Als onze Heere en Meester geëerd zou worden wanneer u als deurmat zou dienen voor de heiligen om hun voeten aan af te vegen, dan zou het u een eer zijn in die positie te verkeren. Als uw geduldige volharding, zelfs als u beledigd en gesmaad wordt, eer brengt aan God, wees dan blij in uw hart dat u niets mag zijn, zodat Christus alles en in allen zal zijn. Wij moeten in geen geval ter linker- of ter rechterzijde afwijken. Zelfs gouden appels mogen ons er niet toe brengen van onze weg af te wijken! Daar lig het doel. En totdat het bereikt is, moeten we nooit pauzeren, maar steeds verder gaan, omwille van Christus en Zijn koningschap.
Bovenal, broeders en zusters, staan we het werk van de kerk in de weg als we er niet aan meedoen. Vele kerkleden denken dat als ze niets fout doen, en geen problemen veroorzaken, dat ze dan wel goedzitten. Helemaal niet, meneer. Helemaal niet. Hier staat een kar, en we zijn allemaal ingehuurd om hem te trekken. Sommigen van u steken geen hand uit om hem in beweging te krijgen. Daarom moet de rest van ons des te harder werken. En het ergste is nog wel, dat we u erbij moeten trekken.
U draagt niet bij aan de trekkracht, u vergroot alleen het gewicht dat getrokken moet worden. Het is allemaal goed en wel dat u zegt: ’’Maar ik sta niemand in de weg.” U staat wel in de weg, dat kan niet anders. Als iemands been hem niet helpt bij het lopen, dan hindert hij hem zeker. Ik kan het niet verdragen hier nog langer over na te denken. Dat ik de groei van mijn eigen geestelijk leven zou verhinderen, is al erg genoeg. Maar dat ik Gods volk in de weg zou staan, en hun moed zou doen afnemen, hun ijver bekoelen – Heere, geef dat dat nooit gebeurt! Laat me nog liever dakloos worden dan dat ik een hinderpaal zou zijn voor zelfs maar het minste werk dat gedaan wordt voor uw naam.
Nu ons vijfde en laatste punt. Ik wil niet eindigen met iets negatiefs, maar met de beloofde zegen. Vertrouw erop dat ieder van u die de barensnood voelt om kinderen voor God ter wereld te brengen, een grote zegen zal ervaren. Uw eigen hart zal erdoor verkwikt worden. U kent dat oude voorbeeld wel; het is zo vaak gebruikt dat het bijna afgezaagd is. Twee reizigers passeren een man die in de sneeuw ligt; hij lijkt dood te zijn. De ene zegt: ”Ik moet al moeite genoeg doen om mezelf in leven te houden. Ik loop snel door.” De andere zegt: ”Ik kan niet zomaar een medeschepsel laten liggen, terwijl er nog een zuchtje adem in hem is.” Hij buigt zich voorover en begint de onderkoelde man met grote kracht warm te wrijven.
Tenslotte doet die arme vent zijn ogen open, en komt langzaam weer tot leven. Hij loopt verder met de man die zijn leven gered heeft. En wat denk je dat één van de eerste dingen is, die ze onderweg zien? De man die zo egoïstisch was door te lopen. Hij was doodgevroren. De barmhartige Samaritaan had zijn eigen leven gered door de andere man warm te wrijven. Die activiteit had zijn eigen bloed weer doen stromen, en hem kracht gegeven. U zegent zichzelf als u anderen zegent. Is het bovendien niet zo dat het gevoel dat je hebt gedaan wat je kon, je niet blij maakt? Het is altijd goed voor een prediker wanneer hij op zondagavond thuiskomt, als hij weet: ”Ik heb misschien niet zo gepreekt als ik had willen preken; maar ik heb de Heere Jezus gepredikt.
Ik heb alles gegeven wat ik had, ik kan niet meer doen.” Dan kan hij lekker slapen. Als je in een dag alles gedaan hebt wat je kon, mag je je hoofd op Christus’ boezem leggen en rustig gaan slapen, zelfs als je geen succes had. Zelfs als er geen mensen voor God gewonnen zijn, heb je toch je beloning. Als mensen verloren gaan, kan het ons een beetje troosten als we weten dat ze niet verloren zijn gegaan omdat wij hen de weg der zaligheid niet gewezen hebben.
Maar wat een geweldige troost is het als u wel sommigen tot Christus kunt leiden. Er is geen grotere vreugde, behalve uw eigen leven met Christus, dan anderen ertoe te brengen hun vertrouwen op de Zaligmaker te stellen. Het maakt al de klokken van uw ziel vrolijk aan het beieren. Zoek deze vreugde, snak ernaar. Hoe zou u zich voelen als uw eigen kinderen bekeerd werden? U hebt er lang op gehoopt, maar uw hoop is teleurgesteld. God wil u die bijzondere zegen geven als u zelf dichter bij Hem leeft. Ja, vrouw, het hart van uw man zal gewonnen worden als u zelf helemaal een toegewijd leven leeft. Ja moeder, uw dochter zal de Zaligmaker liefhebben, als u Hem meer liefhebt.
Ja, onderwijzer, God wil uw klas zegenen, maar niet voordat Hij u geschikt gemaakt heeft om die zegen te ontvangen. Want als de kinderen nu door uw onderwijs tot bekering kwamen, zou u er machtig trots op zijn. God weet dat u zo’n succes niet kan verdragen. Daarom wil Hij het u niet geven totdat Hij u aan Zijn voeten heeft gelegd. De zegen zal komen nadat Hij u leeggemaakt heeft van uw eigenwaan, en gevuld heeft met Zichzelf.
En nu vraag ik het gebed van deze hele gemeente, dat God ons een opwekking zendt. Ik kan niet klagen dat ik tevergeefs heb gearbeid, dat ik mijn kracht voor niets heb gebruikt. Verre van dat. Ik kan zelfs niet denken dat de zegen op de prediking zelfs maar gedeeltelijk weerhouden wordt. Want ik heb in mijn leven nog nooit zoveel bekeringen mee gemaakt als sinds ik van mijn ziekte hersteld ben. Ik heb nog nooit zoveel brieven in zo korte tijd gehad, waarin ik mag lezen dat mijn gedrukte preken, of de preken die ik hier gehouden heb, tot zegen zijn geweest. Toch geloof ik niet dat we ooit zo weinig bekeringen hebben gehad in onze eigen gemeente. Gedeeltelijk komt dat zeker door het feit datje niet altijd in één vijver kunt blijven vissen, en steeds evenveel vis blijven vangen.
Misschien heeft de Heere iedereen van u die Hij wil redden, al wel gered. Soms ben ik daar bang voor. Dan heb ik er niet zoveel aan, door te gaan met tot u te preken. Dan zou ik beter ergens anders naar toe kunnen gaan en het daar proberen. Het zou een verdrietige gedachte zijn, als ik het echt geloofde. Maar ik geloof het niet, ik ben er alleen bang voor. Het kan toch niet altijd zo zijn dat vreemdelingen, die hier een keertje binnenkomen, meteen tot bekering komen, terwijl u die hier altijd bent, totaal onaangedaan blijft? Het is vreemd, maar zou het niet, hoe vreemd en verdrietig het ook is, waar kunnen zijn over u? Werd deze zelfde dag nog maar de bezorgdheid van uw christelijke vrienden over u opgewekt. Werd u maar bezorgd over uzelf, en gun uw ogen geen rust totdat u de Zaligmaker hebt gevonden.
U kent de weg der zaligheid. Kom eenvoudigweg met uw zonden en leg ze op de Zaligmaker. Vertrouw op en rust in Zijn verzoenend sterven. Stelde u deze ochtend nog maar uw vertrouwen op de Heere, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade.
De ouderlingen willen morgenavond bijeenkomen voor een speciaal uur van gebed. Ik hoop dat ook de moeders samen zullen komen en in het gebed zullen worstelen. Ik hoop dat ieder lid van deze gemeente deze week zal proberen tijd apart te zetten om voorbede te doen, zodat de Heere Zijn kerk weer bezoekt en haar zich laat verheugen in Zijn naam. We kunnen niet terug. We durven niet terug. We hebben onze hand aan de ploeg geslagen, en de vloek zal over ons komen als we omkeren. Gedenk de vrouw van Lot. We moeten vooruit. Achteruit gaan kan niet. In de naam van de eeuwige God, laten we onze lendenen opschorten door de kracht van Zijn Geest, en voorwaarts gaan. Laten we overwinnen door het bloed van het Lam! We vragen dit om Jezus’ naam.
Amen.