1 Een psalm van David. O HEERE! hoor mijn gebed, neig de oren tot mijn smekingen; verhoor mij naar Uw waarheid, naar Uw gerechtigheid. 2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. 3 Want de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde; hij legt mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn. 4 Daarom wordt mijn geest overstelpt in mij, mijn hart is verbaasd in het midden van mij. 5 Ik gedenk aan de dagen van ouds; ik overleg al Uw daden; ik spreek bij mijzelven van de werken Uwer handen. 6 Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U als een dorstig land. Sela.
In de vorige psalm begon David met te zeggen dat hij tot de Heere geroepen had; hier smeekt hij dat Jehova, de levende God, Die de naam heeft dat Hij het gebed hoort, hem goedgunstig mag aanzien. Heiligen verlangen ernaar, verhoord en gehoord te worden: zij willen graag merken dat de Heere trouw is aan Zijn belofte en rechtvaardig in de verdediging van de zaak van het recht. Het is gelukkig als wij zelfs voor onze verlossing een beroep durven te doen op rechtvaardigheid; en dit kunnen wij krachtens principes uit het Evangelie doen, want: ‘Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve’. Zelfs de grimmigere eigenschappen van God staan aan de zijde van de mens die ootmoedig vertrouwt, en zijn vertrouwen in het gebed vertolkt. Met Gods trouw en rechtvaardigheid aan onze kant, zijn we ter rechter- en ter linkerzijde beschermd. Dit zijn werkzame eigenschappen, en geheel toereikend voor de verhoring van elk gerechtvaardigd gebed. Verhoring van smeekbeden die geen aanspraak maken op een van deze twee eigenschappen, zou niet tot Gods eer strekken, want zij moeten dan wel aanspraak maken op zaken die niet beloofd en onrechtvaardig zijn.
Niemand kan voor God staande blijven op grond van de wet. Gods oog is doordringend en onderscheidend; de minste smet wordt gezien en geoordeeld; daarom kunnen uiterlijk en een formele belijdenis niet baten waar die blik alle geheimen van de ziel leest. David verkondigde de leer van de algemene veroordeling door de wet lang voordat Paulus zijn pen had genomen om dezelfde waarheid op te tekenen. Tot op vandaag blijft het waar in precies dezelfde mate als in Davids tijd. Ook op dit moment kan geen levende ziel het wagen zichzelf op basis van de wet aan te bieden voor een proces voor de troon van de grote Koning. Deze dwaze eeuw heeft voorbeelden opgeleverd van een zo stuitende trots dat mensen het gewaagd hebben de volmaaktheid in het vlees te proclameren; maar deze verwaande opscheppers vormen geen uitzondering op de regel die hier is neergelegd: het zijn maar mensen, en ook nog armzalige voorbeelden van mensen. Als hun leven wordt onderzocht, blijkt dikwijls dat ze nog schuldiger zijn dan de nederige boetelingen tegenover wie ze zich op hun superioriteit beroemen.
Sauls vijandigheid dwong David zich op te houden in grotten en holen, als een rusteloze geest; hij ging ’s nachts op pad en verborg zich overdag als een onrustige geest aan wie lang de rust van het graf is ontzegd. Arme David! Hij was bevoegd het huis der levenden te zegenen, maar werd gedwongen met de doden te verkeren! Zo kunnen wij eraan toe zijn, en toch kunnen wij de Heere zeer lief zijn. Eén ding is zeker, de Heere Die ons laat wonen in duisternis tussen de doden, zal ons beslist in het licht voeren, en ons doen wonen bij degenen die eeuwig leven.
Overweging:
Verre van in staat te zijn mij te verantwoorden voor mijn zonden, kan ik mij niet eens verantwoorden voor mijn rechtvaardigheid.