8 Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe. 9 Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten. 10 Die veel volken sloeg, en machtige koningen doodde; 11 Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaän, 12 En Hij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israël. 13 O HEERE! Uw Naam is in eeuwigheid; HEERE! Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. 14 Want de HEERE zal Zijn volk richten, en het zal Hem berouwen over Zijn knechten.
De volken van Kanaän sloten zich aan bij het wanhopige verzet dat hun koningen boden, en daarom werden zij geveld, terwijl hun koningen, de aanvoerders van de strijd, werden gedood. Hij is gereed om wraak te oefenen op hen die Zijn plannen weerstaan: zij die Hem zich voorstellen als te zwak om de strijd aan te gaan, miskennen de God van Israël. Hij beoogde het werk te zegenen door Zijn uitverkoren volk, en Hij wilde niet van Zijn doel weerhouden worden. Koste wat kost, wilde Hij de fakkel der waarheid die Hij had aangestoken beschermen, zelfs als het bloed van de volkeren zou vloeien bij de verdediging ervan. De oorlogen tegen de Kanaanitische volken waren een prijs voor de stichting van een natie die voor de hele wereld de levende getuigenissen van God moest bewaren.
Vanouds had de Heere dit land aan Abraham en zijn zaad gegeven krachtens een verbond van trouw, maar Hij stond de Amorieten en andere stammen toe te blijven totdat hun ongerechtigheid vol was, en toen riep Hij Zijn volk op uit de handen van de bewoners in bezit te komen nemen wat van hen was. Kanaän was hun erfenis omdat zij de erfenis van de Heere waren, en Hij gaf het hun daadwerkelijk, omdat Hij het hun lang tevoren door een belofte had gegeven.
De uitverkorenen van de Heere hebben nog steeds een erfenis waarvan niemand hen weg kan houden. Verbondszegeningen van onschatbare waarde zijn hun verzekerd; en even zeker als God een volk heeft, zal Zijn volk een erfenis hebben. Ze komt tot hen als geschenk, al moeten ze ervoor vechten. Het gebeurt vaak dat zij, wanneer zij een zonde verslaan of een moeilijkheid overwinnen, verrijkt worden met de buit. Voor hen werken zelfs kwaden ten goede, en beproevingen maken overwinningen zeker. Gods Naam is eeuwig, en zal nooit veranderen.
Zijn Wezen is onveranderlijk; Zijn roem en eer zullen ook in alle eeuwigheid blijven. Er zal altijd leven zijn in de naam van Jezus, en genieting en troost. Zij over wie de Naam van de Heere in waarheid en trouw uitgesproken wordt, zullen erdoor behouden worden, en voor alle kwaad behoed, in eeuwigheid. De gedachtenis van mensen verbleekt, maar de gedachtenis van de Heere blijft in der eeuwigheid. Wat een troost voor moedeloze geesten, die beven voor de ark van de Heere!
Dit moet in zijn verband gezien worden, en het leert ons dat de eer en roem die door de Heere zijn verworven door het verslaan van de machtige koningen, nooit zullen vergaan. Lange tijd oogstte Israël de zegen van het aanzien dat de goddelijke overwinningen het volk hadden bezorgd. Bovendien maakte de Heere, door zo het verbond te bewaren dat Hij met Abraham sloot, toen Hij beloofde het land aan zijn zaad te geven, het duidelijk dat Hij Zijn gedachtenis, vervat in beloften en verbond, nooit zou vergeten. Zijn Naam duurt voort in alle betrouwbaarheid, want zij die Israel’s land bezetten, werden eruit verdreven, en de ware erfgenamen konden er in vrede wonen.
Overweging:
God is, en zal altijd zijn, Dezelfde voor Zijn Kerk, een genadige, trouwe, wonderen doende God; en Zijn Kerk is, en zal altijd zijn, dezelfde voor Hem, een dankbaar, lofprijzend volk; en aldus duurt Zijn Naam in eeuwigheid.