1 Een lied op Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit. 2 Zie, gelijk de ogen der knechten zijn op de hand hunner heren; gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw; alzo zijn onze ogen op den HEERE, onze God, totdat Hij ons genadig zij. 3 Zijt ons genadig, o HEERE! zijt ons genadig, want wij zijn der verachting veel te zat. 4 Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen, der verachting der hovaardigen.
God is. God is in de hemel. God vertoeft op één plaats, en God is eeuwig Dezelfde, daarom zal ik op Hem zien. Als wij niet kunnen uitzien naar een helper die ons gelijk is, is het zeer wijs om naar boven te kijken; ja, al hebben wij wel duizend helpers, toch moeten onze ogen gericht zijn op de Heere. Hoe hoger de Heere is, hoe beter voor ons geloof, want die hoogte betekent macht, glorie en uitnemendheid, en dat alles zal ten gunste van ons worden aangewend. Wij moeten heel dankbaar zijn voor geestelijke ogen; de blinden van deze wereld kunnen, hoeveel menselijke kennis ze ook mogen bezitten, God niet aanschouwen, want in hemelse zaken missen zij het gezicht.
Toch moeten wij onze ogen vastberaden gebruiken, want ze gaan niet vanzelf omhoog naar de Heere, ze zijn geneigd naar beneden te kijken, of naar binnen, of overal elders heen dan naar de Heere. Laat het ons vaste besluit zijn dat de hemelwaartse blik niet ontbreekt. Ook al kunnen wij God niet zien, wij willen ten minste op Hem zien. God is in de hemel als een koning in zijn paleis; daar wordt Hij geopenbaard, aanbeden en verheerlijkt. Vandaar kijkt Hij neer naar de aarde en zendt Hij hulp aan Zijn heiligen naar gelang hun noden; vanhier zien wij omhoog, zelfs wanneer ons verdriet zo groot is dat wij niet méér kunnen doen. Het is een zalige tegemoetkoming van Gods kant dat Hij ons toestaat onze ogen op te slaan naar Zijn roemrijke hoge troon; ja meer nog, dat Hij ons uitnodigt, zelfs opdraagt dat te doen.
Wanneer wij hopend op de Heere zien, is het goed dat tegen Hem te zeggen in het gebed: de psalmist gebruikt zowel Zijn stem als Zijn oog. Let op de verbondsnaam, ‘de Heere, onze God’; het is goed te wachten op een Verbondsgod. Vanwege dat verbond zal Hij ons genade bewijzen; maar mogelijk moeten wij daarop wachten. God heeft Zijn tijd en uur, en wij moeten wachten tot dat komt. Ter beproeving van ons geloof kan onze zalige Heere een tijdje talmen, maar uiteindelijk zal het visioen in vervulling gaan.
Genade is wat wij nodig hebben, waar wij naar uitzien, wat onze Heere ons zal betonen. Zelfs degenen die op de Heere zien met die heilige blik die hier genoemd wordt, hebben toch genade nodig, en aangezien zij het niet als een recht kunnen claimen, wachten zij erop tot de soevereine genade het verkiest te verlenen. Zalig zijn die dienaren die zo doende door hun Meester aangetroffen zullen worden. Wachten op de Heere is een houding die zowel bij de aarde als bij de hemel past; ja, het is op iedere plaats de juiste en passende toestand voor een knecht van de Heere. Wij moeten de houding ook niet opgeven zolang wij, door genade, inwoners zijn van het rijk der genade. Het is een grote genade in staat gesteld te worden op genade te wachten.
Overweging:
Hij die eerder zijn ogen opsloeg naar de bergen, sloeg de ogen van zijn hart nu op naar de Heere Zelf.