15 Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. 16 Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; 17 Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. 18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. 19 Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! 20 Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. 21 Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, 22 Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. 23 Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; 24 Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.
Het is niet altijd verstandig te zeggen wat je denkt; als we onze gedachten binnenhouden, zullen ze alleen ons schaden, maar als ze eenmaal uitgesproken zijn, kunnen ze veel onheil aanrichten. Uit de mond van iemand als de psalmist zou het verwoorden van zijn misnoegen een zware slag en een diepe ontmoediging voor de hele broederschap hebben betekend. Hij, die geacht werd een heilige van God te zijn, had gehandeld alsof hij een van de dwazen was die God verafschuwt. Had hij hen zelfs niet benijd? En wat is dat anders dan verlangen net als zij te zijn? De wijste mensen hebben genoeg dwaasheid in zich om hen te gronde te richten, tenzij de genade het verhoedt. Het was een blijk van zijn ware wijsheid dat hij zich zo diep bewust was van zijn eigen dwaasheid. We zien hoe bitter gelovige mensen hun geestelijke dwaalwegen betreuren; zij verontschuldigen zichzelf niet, maar stellen hun zonden aan de kaak en richten er de ergste verwijten op. O, wat een deugd om alleen al de schijn van kwaad te verafschuwen!
Zijn geest betrad de eeuwigheid waarin God woont als in een heiligdom, hij ging van de zintuiglijke dingen naar de onzichtbare dingen, zijn hart keek door de sluier, hij bevond zich waar de driemaal heilige God Zich bevindt. Aldus veranderde hij van gezichtspunt, en schijnbare chaos loste zich op in harmonie. Hij had te weinig gezien om een bekwame rechter te zijn; een ruimere blik veranderde zijn oordeel; hij zag met zijn verlichte geestesoog de toekomst van de goddelozen, en zijn ziel was de discussie over de gunstigheid van hun lot voorbij. Nu knaagt er geen afgunst meer aan zijn hart, maar een heilige huiver voor hun naderende ondergang en hun huidige schuld, vervult zijn ziel. Hij schrikt ervoor terug op dezelfde manier te worden behandeld als de trotse zondaren, die hij zo-even nog met bewondering gadesloeg.
De smart van de psalmist spitste zich toe, niet op het feit dat de goddelozen het goed hadden, maar dat God het zo had beschikt. Als het een kwestie van puur toeval was geweest, zou hij verbaasd zijn geweest, maar had hij niet kunnen klagen; maar hoe de Beschikker van alle dingen Zijn tijdelijke gunsten zo kon toewijzen, was de ergerlijke vraag! Hier ziet hij, als afdoende antwoord, dat de goddelijke hand deze mensen doelbewust in welvarende en uitnemende omstandigheden bracht, niet met de bedoeling hen te zegenen, maar precies het tegenovergestelde. Hun positie was gevaarlijk, en daarom bracht God Zijn vrienden daar niet in, alleen Zijn vijanden. Hij koos, in oneindige liefde, een ruwere maar veiligere positie voor Zijn eigen beminden. De goddelozen worden echter door een gerechtelijke bepaling eerst verheven voor de vollediger voltrekking van hun ondergang. Eeuwige straf zal des te vreselijker zijn door het contrast met de voorafgaande voorspoed.
In zijn geheel is het lot van de goddelozen door en door afschuwelijk; en hun wereldse plezier maakt, in plaats van de schrik te verminderen, het effect in feite alleen maar vreselijker, zoals de felle bliksemflitsen bij noodweer de dikke duisternis die rondom neerdaalt, niet op doet klaren maar juist verdiept.
Overweging:
Hij geeft zijn geloof niet op, hoewel hij zijn dwaasheid belijdt. De zonde kan ons benauwen, en toch kunnen wij de gemeenschap met God ervaren. Het is de zonde die graag en met verrukking wordt bedreven, die ons van de Heere scheidt.