17 Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen. 18 Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen. 19 Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van den strijd tegen mij; want met menigte zijn zij tegen mij geweest. 20 God zal horen, en zal hen plagen, als die van ouds zit, Sela; dewijl bij hen gans geen verandering is, en zij God niet vrezen. 21 Hij slaat zijn handen aan degenen, die vrede met Hem hadden; hij ontheiligt Zijn verbond. 22 Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden. 23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele. 24 Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen.
De psalmist wilde de samenzweringen van zijn tegenstanders niet beantwoorden met eigen samenzweringen, of hun aanhoudende geweldpleging navolgen. In direct verzet tegen hun goddeloze gedrag vluchtte hij voortdurend naar zijn God. Zo deed Jezus het, en het is de wijsheid van alle gelovigen geweest, net zo te doen. Zoals dit de andere gerichtheid van hun aard typeert, zo zal het het andere karakter van hun einde voorspellen – de rechtvaardigen zullen opgaan naar hun God, de goddelozen zullen ten onder gaan.
Tijden van grote nood vragen om frequente meditatie. De drie gekozen tijdstippen zijn het geschiktst: de dag beginnen, voortzetten en eindigen met God is opperste wijsheid. Laten wij daar waar de tijd van nature een grens heeft getrokken, een altaarsteen oprichten. De psalmist bedoelt dat hij altijd zal bidden: hij zal met de loop van de dag mee een lijn van gebed trekken en met zijn gebeden de baan van de zon volgen. Dag en nacht zag hij zijn tegenstanders in de weer (v. 10), en daarom wilde hij hun activiteit beantwoorden met aanhoudend gebed. Hij is vol vertrouwen dat hij zal winnen; hij maakt er geen vraag van of hij gehoord zal worden, hij spreekt alsof hij al is verhoord.
Als ons venster naar de hemel openstaat, staan de vensters van de hemel open naar ons. Heb slechts een smekend hart, en God zal een gulle hand hebben. Door zijn eigen gevoelens van eerbied moet hij denken aan de ontzaglijke verdorvenheid van de goddelozen. Hij merkt dat zijn beproevingen hem hebben uitgedreven tot zijn God, en hij zegt dat hun voortdurende voorspoed er de oorzaak van was dat ze de Allerhoogste zozeer vergaten. Het is zonneklaar dat langdurig gemak en plezier onafwendbaar de slechtste invloeden hebben op ondeugdzame mensen: ook al brengen moeiten hen niet tot bekering, toch ontwikkelt hun bedorven natuur zich sneller door de afwezigheid ervan. Stilstaand water bederft. Zomerhitte kweekt schadelijke insecten. Hij die zonder moeiten leeft, leeft vaak zonder God. Het is een krachtig bewijs van menselijke slechtheid dat een mens de genade van God omzet in voedsel voor de zonde; behoede de Heere ons daarvoor.
Voor de goddelozen is een zekere, verschrikkelijke en dodelijke ondergang bepaald. Ze mogen klimmen wat ze kunnen, de ‘put’ gaapt hen aan, God Zelf zal hen erin doen neerdalen, en ‘verderf’ zal daar hun deel zijn. In hun hart waren ze moordenaars van anderen, in werkelijkheid werden ze zelfmoordenaars. Geloof gerust dat deugd het leven verlengt, en dat ondeugd het gewoonlijk verkort.
Een zeer wijze, praktische conclusie is vervat in de woorden ‘ik zal op U vertrouwen’. Wij kunnen geen betere basis van vertrouwen hebben. De Heere is alles, en meer dan alles wat het geloof nodig kan hebben als de grond voor geruste afhankelijkheid. Heere, vermeerder voortdurend ons het geloof.
Overweging:
Velen wilden de heiligen ombrengen, maar God heeft het niet toegelaten, en zal het nooit toelaten. De godvrezenden staan onwrikbaar als zuilen, tot roem van de grote Architect.