18 Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. 19 Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad. 20 Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. 21 Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden God uitgebreid, 22 Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. 23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. 24 Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. 25 Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten? 26 Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. 27 Sta op, ons ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil.
Hier voert de psalmist pleitend het feit aan dat Israël zich niet heeft afgekeerd van zijn trouw aan Jehova. Als wij midden in een groot verdriet God in liefdevolle gehoorzaamheid toch niet loslaten, moet het wel goed zijn met ons. Ware trouw kan ruwe behandeling velen. Zij die God volgen voor wat zij ontvangen, zullen Hem verlaten wanneer de vervolging oplaait, maar met de oprechte gelovige staat het anders; hij zal zijn God niet vergeten, kome wat komt.
Het was een teken van de gezondheid van het volk dat zijn profeet-dichter kon getuigen van zijn oprechtheid voor God, zowel in hart als in wandel. Veel vaker zou de vlag er anders bij gehangen hebben, want de stammen waren maar al te zeer geneigd andere góden op te richten en de Rots van hun behoud te verlaten. Het volk wordt geschetst als volledig gehuld in het dichte duister van wanhoop en dood, gevangen in hun hopeloosheid. Toch wordt er aanspraak op gemaakt dat ze nog aan hun God bleven denken, en het is een luisterrijk pleidooi. Beter de dood dan de verzaking van het geloof. Zij die trouw zijn aan hun God, zullen nooit beleven dat Hij ontrouw is aan hen. De redenering is dat de Heere Zelfwist dat het volk hem oprecht volgde, en dat Hij hen derhalve niet bezocht vanwege de zonde; vandaar dan ook dat de beproeving duidelijk een heel andere oorzaak had.
‘Om Uwentwil’, niet om onze overtredingen, maar omdat wij U gehoorzaamden; de beproevingen kwamen over deze smekelingen omdat zij trouw waren aan hun God. De vervolging bleef maar ten dode op hen jagen, ze hadden geen rust en vonden geen uitgang om te ontsnappen; en alles in Gods naam, omdat ze hun verbond met God en Koning niet wilden verloochenen. In dit vers en de volgende horen wij duidelijk de roep van een martelaar. De Kerk zal niet lang op deze manier blijven smeken, haar schande zal worden vergolden, haar overwinning zal dagen.
Waarom, Heere, vergeet Gij de ellende van Uw kinderen? Deze vraag is veel gemakkelijker gesteld dan beantwoord; het is inderdaad moeilijk te midden van vervolging de reden te zien waarom wij zo zwaar moeten lijden. Dit is de uiteindelijke smeekbede. De gunst is verlossing, de bede is genade; en dit geldt ook in het geval van trouwe vervolgden die hun God niet vergeten waren.
Genade is altijd een veilige bede, en nooit zal iemand een betere vinden. Hier eindigt deze bijzondere psalm, maar in de hemel duurt zijn kracht nog voort, hij zendt verlossing neer voor het beproefde volk van God.
Overweging:
Een godvrezend man durft niet in het verborgene te zondigen. Hij weet dat God in het verborgene ziet. Zoals God niet kan worden misleid door onze sluwheid, zo kan Hij niet worden buitengesloten door onze verborgenheid.