1 Een gebed van David. HEERE! hoor de gerechtigheid, merk op mijn geschrei, neem ter ore mijn gebed, met onbedriegelijke lippen gesproken. 2 Laat mijn recht van voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden aanschouwen. 3 Gij hebt mijn hart geproefd, des nachts bezocht, Gij hebt mij getoetst. Gij vindt niets; hetgeen ik gedacht heb, overtreedt mijn mond niet. 4 Aangaande de handelingen des mensen, ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des inbrekers; 5 Houdende mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen. 6 Ik roep U aan, omdat Gij mij verhoort; o God! neig Uw oor tot mij; hoor mijn rede.
Het onrustige hart verlangt naar het oor van de grote Rechter, ervan overtuigd dat Hij maar hoeft te horen om ook recht te zetten. Als onze God ons niet kon of wilde horen, zou onze toestand werkelijk treurig zijn. En toch brengen sommige gelovigen zo weinig voor de genadetroon, dat God hen niet hoort eenvoudig omdat ze nalaten te smeken. Wie kan een schreeuw weerstaan? Een recht uit het hart komende, bittere, deerniswekkende schreeuw kan haast een rots verbrijzelen; er kan geen twijfel bestaan omtrent haar vermogen de hemelse Vader te vermurwen.
Een schreeuw is onze vroegste uiting, en in veel opzichten is het de natuurlijkste menselijke klank. Als ons gebed, zoals de schreeuw van een pasgeborene, eerder natuurlijk dan intelligent zou zijn, en eerder dringend dan elegant, dan zal ze niettemin welsprekend zijn voor God.
De psalmist werd belasterd, gemeen en kwaadaardig belasterd. Hij heeft zijn klacht voor het hooggerechtshof gebracht, en, onschuldig als hij is, wil hij het onderzoek niet ontlopen, maar hij vraagt en smeekt zelfs om een uitspraak. Hij vraagt niet om geheimhouding, maar wil juist dat de uitslag wereldkundig wordt gemaakt. Gelovigen willen geen enkele andere rechter dan God, of van een oordeel verschoond blijven, of zelfs partijdig geoordeeld worden. Nee: onze hoop is niet gelegen in het vooruitzicht van begunstiging door God, en de daaruit voortvloeiende opschorting van Zijn wet; wij verwachten naar dezelfde beginselen te worden geoordeeld als andere mensen, en door het bloed en de rechtvaardigheid van onze Verlosser zullen wij de beproeving ongedeerd doorstaan. Het is heel geruststellend om tegelijkertijd in staat te zijn een beroep op de Heere te doen en onze Rechter op te roepen een getuige voor onze verdediging te zijn.
In een beproeving is het niet gemakkelijk ons goed te gedragen; een kaars is niet makkelijk brandende te houden als vele afgunstige monden ernaar blazen. In kwade tijden is het gebed bijzonder noodzakelijk, en wijze mensen wenden het meteen aan. ‘Gij hebt mij altijd gehoord, o Heere, en daarom nader ik Uw altaar in het volste vertrouwen.’ Ervaring is een gezegende leraar. Hij die de trouw van God heeft beproefd in tijden van nood, is zeer vrijmoedig in het presenteren van zijn zaak voor de troon. ‘Buig U uit de hemel en neig Uw oor naar mijn mond; leen Uw oor helemaal aan mijzelf, zoals mensen doen wanneer ze zich buigen om elk woord van een vriend op te vangen.’ De psalmist komt hier terug op zijn eerste gebed, en geeft ons zo een voorbeeld hoe je je zaak steeds opnieuw leunt bepleiten, tot wij er geheel zeker van zijn dat wij geslaagd zijn.
Overweging:
Het gebed is de beste remedie bij rampspoed.