Genade is altijd genade, maar nooit is zij dit méér, dan waar zij gebracht wordt tot ons eigen onwaardig hart. Medelijden is in het bijzonder de plicht van een christen. Bedenk, wat christen-zijn betekent, en u zult bekennen dat, al waren ook alle anderen zelfzuchtig, hij belangeloos moet zijn, als was ook nergens anders een hart dat medelijden koesterde voor de behoeftige, toch moest dit bij een christen gevonden worden. Een christen is een koning; het past een koning niet, alleen voor zichzelf te zorgen.
Handelde Alexander ooit koninklijker dan toen hij, terwijl zijn troepen versmachtten van de dorst, een slok water, hem door een soldaat aangeboden, weigerde, verklarende, dat het de koning niet past te drinken, terwijl zijn onderdanen van dorst verteren, en dat hij liever hun lijden wilde delen? O u, die God koningen en vorsten gemaakt heeft, beheer koninklijk uw eigen zelfzucht en handel met milddadigheid, die het koninklijke zaad van de maatschappij worden kan. U bent in de wereld gezonden om anderen te redden, maar hoe zult u dit kunnen, als u zich alleen bekommert om u zelf? U moet als lichten schijnen, maar blust niet het licht zichzelf uit, wanneer het zijn stralen in dikke duisternis verbergt? Is het niet uw roeping en uw voorrecht, dat er van u gezegd kan worden, als eens van uw Meester – ’’anderen heeft Hij verlost, zichzelf kan Hij niet verlossen?”