Gods heelal is één, hemel en aarde zijn niet zo gescheiden als het ongeloof beweert. Daar de Heere slechts één huisgezin heeft, in één boek opgetekend, door één Geest levend gemaakt, heeft deze hele huishouding voor altijd slechts één woning. Wij, die nog op aarde zijn, bewonen het oudste deel, dat soms donker is en koud, maar toch kenmerken genoeg draagt, dat het een gedeelte van het huis van God is; want voor het oog van het geloof wordt het dikwijls met hemelse glans verlicht, en wij worden zelfs, terwijl wij nog hier beneden zijn, deelgenoten gemaakt van de erfenis van de heiligen in het licht. Ik zei, dat het hetzelfde huis is, maar wij wonen in de benedenste vertrekken, terwijl onze verheerlijkte broeders reeds de bovenste verdieping bereikt hebben, waar het zonlicht eeuwig schijnt en geen kille wind of vergiftige adem ooit doordringen kan. En op afstand bestaat er gelijkheid tussen de bovenste en benedenste verdieping. Omdat wij op aarde voorbereid worden voor de hemel, is het leven van de heiligen op aarde een voorafschaduwing van de hemel. In vele opzichten is het leven van het kind van God op aarde een zinnebeeld van zijn leven in de hemel en wat het kenmerk is van de heiligen daarboven, moet ook het kenmerk van de heiligen beneden zijn. Wij kunnen die verheerlijkte geesten ons gerust tot een voorbeeld stellen. Wij hoeven niet bevreesd te zijn, dat wij door hen na te volgen, door hun bezigheid op te sporen, op de verkeerde weg zullen komen. Voorzeker, de dingen van de hemel zijn voorbeelden van de dingen op aarde, en zoals zij zijn voor de troon, zo behoren wij te zijn, ja, zo zullen wij zijn, als wij onze voorrechten goed gebruiken en veranderd worden naar het beeld en de gelijkenis van onze Heere Jezus Christus.