Op hetzelfde ogenblik, dat Christus sprak: „Uw zoon leeft”, leefde de zoon van de koninklijke hoveling ook; hetzelfde woord, dat Jezus gebruikte tot de vader, werd ook gebruikt door de dienstknechten, die dertig mijlen verwijderd waren geweest; en daarom gevoelde de vader, dat iets meer dan menselijks zijn pad gekruist had. Verwondert gij u daarover? Daarenboven, die geliefde zoon, die hij gezond en wel wedervond, was een machtig bewijs. Gij had door redenering de gelukkige vader niet van een geloof kunnen beroven, hetwelk hem zulk een vreugde had aangebracht. Het kind lag op zijn sterven, totdat het geloof het woord van de Heere Jezus ontving, en toen vlood de koorts. De vader moet wel geloven, zoudt gij willen, dat, hij twijfelde?
Door zijn bevinding in zijn geloof gesterkt, nadat hij het woord van Jezus geloofd had, ziet de goede man dat woord nu vervuld, en hij gelooft in Jezus in de volste zin; hij gelooft in betrekking tot alle dingen: voor zijn lichaam, voor zijn ziel, voor alles wat hij is, en voor alles wat hij heeft. Van dien dag af werd hij een discipel van de Heere Jezus. Hij volgt Hem, niet als Heelmeester slechts, ook niet alleen als Profeet, zelfs niet eens uitsluitend als Zaligmaker, maar als Zijn Heere en Zijn God. Zijn hoop, zijn verwachting en zijn vertrouwen zijn gevestigd op Jezus als de ware Messias.
Wat volgde is zo natuurlijk en toch zo verblijdend, dat het mijn bede is dat het ook voor u allen waar mogen zijn of worden: zijn huisgenoten geloven ook!