Een mens gaat aan het werk om zijn geld te verdienen en nadat men er hard voor heeft gewerkt heeft, krijgt men het loon, het is als een troost, maar het is geen “eeuwigdurende troost”, want hij kan het uitgeven of al zijn geld verliezen, hij kan het in een of ander bedrijf investeren en het als sneeuw voor de zon zien verdwijnen, of hij kan door de dood worden gedwongen het achter te laten, het kan op zijn best niet meer zijn dan een tijdelijke troost. Een mens studeert hard om kennis te verkrijgen, hij verwerft het en wordt uitmuntend, zijn naam is overal bekend. Dit is een troost voor al zijn inspanningen, maar het zal niet lang duren, want wanneer hij hoofdpijn of verdriet begint te voelen, kunnen zijn titels en zijn roem hem niet opbeuren, of wanneer zijn ziel ten prooi valt aan moedeloosheid, kan hij veel van zijn geleerde boeken raadplegen zonder een middel tegen zijn depressie te vinden. Zijn troost is slechts zwak en wispelturig, het zal alleen maar dienen om hem op afwisselende seizoenen op te vrolijken, het is geen “eeuwige vertroosting”. Maar ik durf te beweren dat de troost die God aan Zijn kinderen geeft, onovertroffen is vanwege hun uithoudingsvermogen. Ze kunnen alle tests doorstaan - de schrik van de beproeving, het uitbarsten van hartstochten, het verstrijken van jaren, ja, ze kunnen zelfs de overgang naar de eeuwigheid doorstaan, want God heeft Zijn volk “eeuwige vertroosting (2 Thessalonicenzen 2:16)” gegeven.