Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. 2 Timotheus 3:16-17
Ik heb horen zeggen dat er bepaalde waarheden in Gods Woord staan die je beter niet zou kunnen prediken. Er wordt toegegeven dat ze waar zijn, maar er wordt beweerd dat ze niet stichtelijk zijn. Ik zal niet instemmen met een dergelijke gedachte; dit gaat gewoon terug naar de methode van Rome. Alles wat God’s wijsheid goed heeft geleken om te openbaren, moet door Gods dienaren ook verkondigd worden. Wie zijn wij om te oordelen tussen deze waarheid en die, en om te zeggen dat we dit moeten prediken, en dat we dat moeten achterhouden? Dit systeem zou ons immers doen oordelen over wat het Evangelie van Christus moet zijn. Dat mag niet zo zijn onder ons; dat zou een verantwoordelijkheid zijn die we niet kunnen dragen. Mijn broeder, wat de Heere u door Zijn Geest, heeft geleerd, moet u vertellen aan anderen. Als u de gelegenheid hebt, openbaart u hen wat God u heeft geopenbaard; denk eraan hoe Christus zelf zijn discipelen belastte: “Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken.” (Mattheüs 10:27 SV). Alle waarheden moeten in de juiste verhouding gepredikt worden; er is een tijd voor dit en een tijd voor dat, en geen enkele moet worden weggelaten. Aan het einde van onze bediening moeten we kunnen zeggen: “Ik heb niets achtergehouden; alles wat Christus mij geleerd heeft, heb ik aan anderen geleerd, en zo heb ik mijn bediening volledig bewezen”.