Weet toch, dat de Heere Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd Psalmen 4:3
Niet alle mensen zijn gelovig. Helaas zijn de goddeloze mensen de grote meerderheid van het menselijk ras. En alle mensen die tot op zekere hoogte gelovige zijn, zijn niet allemaal even godvruchtig. De mens die God vreest en Hem echt wil leren kennen, heeft slechts een beetje godsvrucht. De mens die begonnen is om de Heiland, die God als verzoening voor de zonde schonk, te vertrouwen, heeft een gezegende mate van godsvrucht. De mens die een constante gemeenschap met God heeft, wiens ernstige gebeden en tranen van berouw vaak worden waargenomen door de grote Vader, en die na een vollere en diepere kennismaking nog meer naar Hem verlangt – die mens is in een nog hogere mate godvruchtig. Maar de mens die door gedurende gemeenschap met God is geworden als hem, op wie het beeld van Christus is afgedrukt, en steeds naar Hem opziet en zich zo intens in Hem verheugt – dat is de godvruchtige mens. Hij is het die overal zijn God in vindt, die Hem in alle werken van zijn handen ziet, die in alles Gods hand ziet, of het nu vreugdevol of rampzalig is; hij ziet altijd op naar zijn God, hij neemt elke last en smeekbede mee naar de troon der genade; hij zou niet kunnen leven zonder zijn God, God is zijn grote vreugde, Hij is de hulp en heil van heel zijn wezen; hij die in God woont, is de godvruchtige mens. Dit is de mens die voor altijd bij God zal zijn, want hij heeft een goddelijke gelijkenis gekregen; en op Gods tijd zal hij worden weggeroepen naar die gezegende plaats waar hij God zal zien en zich voor eeuwig en altijd zal verheugen.