Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt. Klaagliederen 3:27
Een juk dragen is niet aangenaam, maar het is wel goed. Niet alles wat aangenaam is, is goed; en niet alles wat goed is, is aangenaam. Soms kan het goede juist evenredig zijn met het onaangename. Welnu, het is kinderlijk altijd lekkernijen te begeren: zij, die hun zintuigen hebben geoefend, zullen de voorkeur geven aan het goede boven het smakelijke. Wij moeten ons verzoenen met wat onsmakelijk is, wanneer wij weten, dat het goed is! Een klein kind is op deze wijze niet gemakkelijk tevreden te stellen, omdat het nog niet kan doordenken en oordelen, maar de mens Gods moet het heel gemakkelijk vinden om elke murmurering en klacht het zwijgen op te leggen, zodra hij bemerkt, dat iets goed is, ook al is het onaangenaam.
Daar wij, mijn beste vrienden, werkelijk geen betere beoordelaars zijn van wat goed voor ons is, dan onze kinderen, en waar wij verwachten, dat onze kleinen de keuze van hun voedsel aan ons overlaten, zal het dan niet verstandig van ons zijn, dat wij alles aan onze hemelse Vader overlaten? Wij kunnen beoordelen wat aangenaam is, maar wij kunnen niet onderscheiden wat goed voor ons is, maar Hij kan dat wel beoordelen, en daarom zal het altijd goed voor ons zijn, als wij al onze aangelegenheden in zijn handen leggen, en zeggen: “Nochtans, niet zoals ik wil, maar gelijk Gij wilt.”
Daar wij op grond van het gezag van de Schrift er volkomen zeker van zijn, dat wat de Heere zijn volk toezendt, tot hun bestwil dient, behoren wij ons geheel over te geven aan de wil van de Heere. Ja, meer dan dat, wij behoren dankbaar te zijn voor alles wat de Heere ons beschikt, zelfs wanneer zij onaangenaam zijn voor het vlees, omdat wij er volkomen zeker van zijn, dat Zijn bedoeling de beste is, die er kan zijn; en als wij vanaf het begin het einde konden weten, en het precies hetzelfde is wat wij wilden, dan meenden wij even wijs en goed te zijn als onze hemelse Vader. Dat kan niet, maar het is goed, onze schouders te buigen met blijdschap onder het juk, waarvan Jezus verklaart, dat het heilzaam voor ons is.
Deze verzekering van Zijn lippen maakt het gemakkelijk Zijn last te dragen. Onze tekst spreekt van iets, dat, hoewel niet gemakkelijk, toch heel goed is: “Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt.” Deze illustratie is aan het vee ontleend. De ossen moeten een juk dragen. Zij gaan paarsgewijze, en zij dragen het juk op hun schouders. Het juk is ietwat lastig. Als de os niet wordt afgericht, wanneer hij jong is, dan zal hij nooit een goede ploegos worden. Hij zal geprikkeld en gehinderd worden door het werk, dat hij moet doen. Het zal een moeilijk werk zijn, hem te mennen, en de landman zal maar weinig ploegwerk verrichten. Het is goed voor de os, dat hij tot onderwerping wordt gebracht, wanneer hij nog jong is, en zo is het met allerlei soorten dieren.
Het paard moet worden afgericht, wanneer het nog een veulen is, en als men een bepaalde periode van het leven van dat paard laat voorbijgaan, zonder dat het onder behandeling van een africhter is, dan zal het nooit een echt bruikbaar paard worden. Als je een hond wilt dresseren, dan moet je beginnen met hem zijn werk te leren, wanneer hij jong is. Dit is de vergelijking. Met mensen is het precies zo. Het is goed voor ons, dat wij worden geoefend, wanneer wij nog jong zijn, en het juk leren dragen in onze jeugd. Als je de tekst in natuurlijke zin opvat, alsof hij een waarheid voor het gewone leven tot uitdrukking brengt, dan is hij óók de overweging waard. Zelfs los van de genade van God, en los van de godsdienst, is het voor iemand een grote zegen, het juk in zijn jeugd te dragen!
Dat wil in de eerste plaats zeggen: het is goed voor ons, wanneer wij jong leren gehoorzamen. Wanneer iemand aan regelmaat wordt gebonden, en geleerd wordt beperking te verdragen, dan is dat de helft van het man worden. Wanneer jonge mensen ouder worden, dan zullen zij veelal voor zichzelf een wet moeten zijn. Misschien leeft de vader niet meer, om hen liefderijk te waarschuwen; en geen moeder om hen vriendelijk te leiden. Jonge mensen willen graag oudere mensen zijn, en zichzelf regeren, en niet één is bekwaam om dat te doen, voordat hij geleerd heeft gehoorzaam te zijn. Het spreekwoord zegt: “Jongens willen jongens zijn”, maar ik geloof dat niet – zij willen mannen worden, als wij hen de tijd laten, want als zij, wanneer zij jongens zijn, geen zelfbeheersing leren en aan gehoorzaamheid wennen, worden zij waarschijnlijk geen goede mannen.
Wie niet kan gehoorzamen, is niet geschikt om te regeren. Wie nooit heeft geleerd zich te onderwerpen, zal een tiran worden, wanneer hij de macht krijgt. Het is goed, dat elk kind wordt geoefend, en bevrijd van zijn dwaze eigenwilligheid, en tot het besef gebracht, dat er mensen zijn, die boven hem staan, meesters, bestuurders, en dan zal hij, als zijn beurt komt om leider en meester te zijn, een vriendelijker medegevoel hebben voor hen, die onder hem staan. Wees er zeker van, dat hij, als hij niet leert gehoorzamen, nooit een goed soldaat zal zijn in de strijd van het leven.
Ook is het goed voor jonge mensen het juk te dragen, om hun de gelegenheid te geven, in hun jonge dagen kennis te verkrijgen. Als wij niet leren, wanneer wij jong zijn, wanneer zullen wij dan leren? Sommigen, die laat in hun leven zijn beginnen te studeren, hebben toch heel wat bereikt, maar het was met veel moeite. Als je in je jeugd de machine van de geest niet gebruikt, zal zij gaan roesten. Maar als zij van het eerste begin af wordt gebruikt, en aanhoudend aan het werk, wordt gehouden, en goed gesmeerd wordt, dan zal zij gedurende het gehele leven gemakkelijk blijven lopen.
Onze jonge dagen zijn gunstig voor het verwerven van kennis, en iedere jongen, die leerling is, moet van zijn leerjaren het beste maken, dat mogelijk is; hij zal nooit een goed werkman worden, als hij dat niet doet. Iedere man, die zijn leven begint, moet, wanneer hij jong is, al het mogelijke doen om een volledige toerusting te krijgen, want als hij dat niet doet, zal hij vroeg of laat het gemis daarvan voelen. Als iemand de levensreis aanvangt, en zijn anker heeft thuis gelaten, of zijn scheepsbehoeften heeft vergeten, dan zal hij inzien wat hem ontbreekt, wanneer hij de zee opgaat. En wanneer de storm door het want begint te gieren, zal hij wensen, dat hij naar de bevelen van de voorzichtigheid had geluisterd, en beter voorbereid was geweest op de gevaarlijke levensreis.
Het is ook goed voor jonge mensen – wij spreken nu over de natuurlijke betekenis van deze woorden – het is goed voor hen, dat zij moeilijkheden en tegenspoed ondervinden, wanneer zij het leven beginnen. De zilveren lepel in de mond, waarmee sommige mensen worden geboren, is zeer geschikt om hen te verstikken. Er zijn honderden mensen, die nooit vrij uit hebben kunnen spreken vanwege die verschrikkelijke lepel. Niet iedereen is er op de lange duur rijker om, zelfs aan zuiver goud en zilver, wanneer hij met een kapitaal is begonnen. Ik geloof, dat je in het algemeen zult ontdekken, dat de rijken, die “self-made” waren, zoals men dat noemt, naar Londen kwamen met een halve kroon’) op zak. Ik heb bemerkt, dat dertig pennies2) ongeveer het bedrag waren, waarmee zij het ouderlijk huis verlaten, en die halve kroon, niet meer of minder, wordt het nest-ei van een fortuin.
Jonge mensen, die met duizenden ponden beginnen, eindigen dikwijls met helemaal niets. Het is goed voor een man, dat hij een zware strijd moet voeren, wanneer het leven begint; dat hij niet in de zachte doeken van het gemak gebakerd moet worden, en alles geregeld moet vinden zoals hij dat wil. Hij zal nooit zijn spieren ontwikkelen, hij zal nooit een man worden, tenzij er voor hem zwaar werk valt te doen. De lange uren, het diepe denken, het vermoeide gebeente, en alles, waarover jonge mensen tegenwoordig zeer geneigd zijn te klagen, Hoewel zij niet half zo hard werken als hun vaders, en ook geen tiende zo hard als hun grootvaders – al deze dingen dragen er in redelijke mate toe bij, van hen mannen te maken, en ik hoop slechts, dat de gemakkelijker tijden, die wij nu gelukkig beleven, niet een slappere en minder mannelijke natuur onder onze jonge mensen aankweken.
Het is goed voor een man, dat hij het juk van de arbeid, de beproeving en de moeite in zijn jeugd moet dragen, en als wij het juk van iedere vermoeide schouder konden aftillen, dan zou het niet verstandig zijn, dat te doen. Menigeen, die in het leven is geslaagd, is God zeer dankbaar, dat hij in zijn jonge jaren een weinig armoede moest verdragen, en hard moest werken en zwoegen, want hij zou nooit geworden zijn wat hij is, als het niet was door de sterkende en opvoedende invloed van de beproeving.
Het is echter niet mijn taak om over deze dingen breedvoerig te prediken. Ik ben geen moraal-prediker, maar een dienaar van het Evangelie. Ik heb een plicht vervuld, wanneer ik de eerste betekenis van de tekst heb weergegeven, en thans zal ik hem tot verhevener doeleinden aanwenden.
1. Allereerst: HET IS GOED EEN CHRISTEN TE ZIJN, WANNEER JE JONG BENT.
Het is goed voor een man, het juk van Christus te dragen in zijn jeugd. Ik zal je niet vragen, mij te verontschuldigen, indien ik hier spreek als iemand, die het heeft geprobeerd en ondervonden. Ik kan dit zeker doen zonder zelfgenoegzaamheid, want het is niet mijn eigen eer, maar die van God, waarover ik zal spreken. Wat de Heere in mij heeft gewrocht, daarover zal ik spreken.
Toen ik vijftien jaar oud was, werd ik ertoe gebracht de Heere te kennen, en Hem te belijden, en daarom kan ik spreken als iemand, die het juk in zijn jeugd droeg. En, jonge mensen, als ik nooit meer tot je zou spreken, dan zou ik nog graag tot je zeggen: het is goed voor mij geweest. Ach, hoe goed, dat kan ik je niet vertellen, maar het was zó goed, dat ik ernstig begeer, dat een ieder van je het juk van mijn Meester zou dragen in zijn jeugd. Ik zou je geen groter zegen kunnen toewensen.
Want ziet ten eerste: de man, wiens hart vroeg door Goddelijke genade wordt overwonnen, wordt vroeg gelukkig gemaakt. Het is een gezegend gebed in de psalm: “Verzadig ons in de morgenstond met je goedertierenheid, zo zullen wij juichen en verblijd zijn in al onze dagen.” Als zij het begrepen, zouden zeer weinig mensen begeren dat geluk uit te stellen.
Jonge harten vragen in het algemeen om nu gelukkig te zijn. Vergeving van zonden te hebben is nu ontheven te worden van wat de eerste oorzaak is van verdriet. De gerechtigheid van Christus te ontvangen door het geloof is nu bekleed te worden met vrede. Met God verzoend te worden is nu een bron van vertroosting binnen in je ziel te hebben. Te weten, dat je een kind van God zijt, is, met uitzondering van de hemel, de grootste blijdschap te genieten, en die nu te genieten.
Wie zou die willen uitstellen? Jonge christenen kunnen sterven, maar als dat zo is, dan is dat van weinig betekenis, want daar zij vroeg in Christus zijn, zullen zij ook vroeg in de hemel zijn. Wie zou niet wensen, zo vroeg mogelijk behouden te zijn? Wie verlangt te vertoeven in het gevaarlijke land, waar een moment, de tijd van een ogenblik, je kan opsluiten in de hel? Vroeg gevrijwaard te zijn van de toekomende toorn – vroeg begiftigd te zijn met het gevoel van veiligheid in Jezus Christus – Welnu, er zijn ongetwijfeld weinig woorden nodig om te bewijzen, dat dit goed is.
Bovendien, terwijl vroege godsvrucht vroeg geluk brengt, laat het nooit worden vergeten, dat zij ons beveiligt tegen duizend strikken. Er zijn dingen, die iemand, als hij lang in de zonde heeft geleefd, kent, waarvan hij wenst, dat hij ze kon vergeten! De genade van God spoelt je mond schoon, nadat je van de verboden vrucht hebt gegeten, maar de smaak blijft heel gemakkelijk achter en keert terug. Liederen, die smadelijk zijn voor God en welvoeglijkheid, eenmaal gehoord, vallen je aan in het midden van een gebed, en woorden, waarvoor ge, als je ze zou kunnen vergeten, je geheugen zou willen verliezen, zullen je heiligste tijden aantasten.
Het is een grote genade, dat iemand, als hij zeventig of tachtig jaar oud is, als hij in de Heere Jezus Christus gelooft, toch zal worden behouden! De barmhartigheden van het elfde uur zijn zeer heerlijk. Maar welk een dubbel voorrecht is het, aan het werk gezet te worden in de wijngaard, wanneer de dauw nog op de bladeren ligt, en zo bewaard te worden voor de ijdelheid en de goddeloosheid van het marktplein, waarop anderen zo lang rondslenteren.
Het is goed voor een man, dat hij het juk van Christus draagt in zijn jeugd, want het bewaart hem ervoor, dat zijn schouders worden geschaafd door het juk van de duivel. Het bewaart hem voor de boeien van de meedogenloze slavernij, waarin zo velen door langdurige en diep gewortelde gewoonten worden geleid. Lang gekoesterde zonden groeien tot aan de schouders, en die af te leggen staat gelijk met het afscheuren van iemands vlees. Weest dankbaar, jonge mensen, dat de Zaligmaker bereid is om je aan te nemen, wanneer je nog jong zijt, en dat Hij je de belofte geeft: “Wie Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.” Zalig zij, die de Verlosser in de morgen gastvrij ontvangen en zo de boze geest de gehele dag lang buitensluiten.
Verder ligt er dit goede in, dat het je een langere tijd geeft, waarin je God kunt dienen. Als ik in dienst werd genomen door iemand, die ik liefhad, dan zou ik voor hem graag een lange dag werken. Als ik wist, dat ik slechts één dag voor hem kon werken, dan zou ik ernaar streven om te beginnen, zodra het schemerlicht van de dageraad mij toeliet te zien, en ik zou willen doorgaan met het werk tot laat in de avond, opgewekt werkend zolang het nog wat licht bleef.
Als je laat in het leven tot bekering komt, kunt je aan onze Heere Jezus slechts de schaduwen van de avond geven. Geprezen zij Zijn Naam: Hij wil de dienst van het avonduur aanvaarden, maar toch, hoeveel beter is het, dat je in staat wordt gesteld, de Heere te dienen van je jeugd af, Hem de mooie dagen te geven, wanneer de vogels zingen in je ziel, wanneer de zon onbewolkt is, en de schaduwen nog niet vallen, en Hem dan de lange avond te geven, wanneer Hij het ten tijde van de avond licht maakt, en de zwakheden van de ouderdom zijn macht en trouw laat ten toon spreiden. Ik geloof, dat ik geen schoner schouwspel ken, dan dat van iemand met grijs haar, die van zijn jeugd af de Heere Jezus heeft gediend.
Dan ligt daarin verder nog dit goede, dat het iemand in staat stelt om vast te staan in de geestelijke dingen. “Die in het Huis des Heeren zijn geplant, zullen bloeien in de voorhoven van onze God.” Een verplante boom behoeft een zekere tijd om te wortelen, maar wanneer hij goed vast staat, brengt hij overvloedige vrucht verder . Er is tijd nodig om in de geestelijke dingen wortel te schieten. In het Koninkrijk van de genade kan niet alles in tien minuten worden geleerd. Ik prijs God ervoor, dat iemand, die slechts één seconde in Jezus heeft geloofd, een behouden man is, maar hij is geen onderwezen man, hij is geen bevestigd man. Hij is niet geoefend voor de strijd en niet opgeleid voor de arbeid. Deze dingen nemen tijd in beslag.
Wanneer wij ons bekeren, gaan wij bij Christus op school, wij zitten aan zijn voeten en leren van Hem. Welnu, wie is de beste scholier? Al het andere daargelaten, verwacht ik wel te ontdekken, dat zij de beste scholieren zijn, die vroeg komen. Scholieren van het elfde uur leren niet veel. Avondscholieren kunnen, met een goede onderwijzer en met grote oplettendheid, iets oppikken, maar toch zeker niet zoveel als zij, die de gehele dag op school zijn geweest.
O, welk een zegen is het, dat je Christus zeer vroeg begint te kennen, want dan kunt je verder gaan om met alle heiligen de hoogten en de diepten te begrijpen van wat alle verstand te boven gaat. Wees niet bang, dat je deze kennis zult uitputten. Zij is zó oneindig groot en zalig, dat, al leefden wij zeven duizend jaren op de wereld, er altijd nog meer te kennen zou zijn van Christus, en wij nog steeds zouden moeten zeggen: “O, welk een diepten.” Wij behoeven niet bang te zijn, dat wij, als wij op tien-, of vijftien-, of twintigjarige leeftijd ons bekeren, het zullen beleven, dat wij de frisheid van de godsdienst moe zijn. O nee, wij zullen hem meer liefhebben en beter verstaan, en hem door de genade van God vollediger in praktijk brengen, terwijl de jaren over ons verder wentelen. Daarom is het zo goed, vroeg te beginnen.
En laat mij dan ook nog zeggen: het geeft in het latere leven zo’n vertrouwen, als je in je jeugd je hart aan Jezus hebt gegeven. Ik ben er blij om, dat ik hier vanavond enkele jongens en meisjes zie. Welnu, mijn lieve kinderen, God moge je sparen, zodat je oude mannen en oude vrouwen wordt, en wanneer je haar grijs is, en je zwak wordt, en weet, dat je spoedig zult sterven, dan zal het zeer heerlijk zijn, als je kunt zeggen: “Ik heb U gekend van mijn jeugd aan, en tot nu toe heb ik Uw wonderen verkondigd. Daarom ook, terwijl de ouderdom en de grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God.”
Het pleidooi zal er te krachtiger om zijn, want als wij een trouwe knecht hebben, dan ontslaan wij hem niet als hij oud wordt. “Och”, zeg je, “hij kan nu niet veel meer doen. De oude man wordt erg zwak, hij kan niet meer zien en horen, zoals hij dat gewoon was, en hij is langzaam in zijn bewegingen; maar toch, ziet je, de goede, oude kerel is bij ons in het gezin geweest vanaf de tijd, dat hij een jongen was, en je denkt toch niet, dat wij hem nu wegsturen?”
Nee, de Heere zal zijn oude knechten niet ontslaan. Hij zal tot hen niet zeggen: “Ik heb het beste van je ontvangen; Ik heb je jonge dagen gekregen, en Ik heb je middelbare leeftijd gehad, maar nu mag je gaan bedelen en voor uzelf zorgen.” Nee, zo konden de Amalekieten of de Ismaëlieten spreken, maar de God van Israël verlaat Zijn volk nooit. Hij zegt: “En tot de ouderdom toe zal Ik dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik je dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal je opnemen, en Ik zal je dragen en bevrijden.” O, als je door Zijn rijke en soevereine genade jzelf aan Jezus hebt gegeven, terwijl je nog jong zijt, ik weet, dat je gevoelt welk een liefelijke bede het is, erbij God op aan te dringen: “Nu dan, Heere, verlaat mij niet.”
Daarom dan, jonge mensen, als je een kostbare schat van vertroosting wilt wegleggen voor de tijd, dat zij, die door de vensters zien, verduisterd zullen worden; als je bemoediging wilt hebben voor de dag, waarop de rouwklagers in de straten zullen rondgaan; en bovenal, als je wilt ondersteund worden, wanneer je gaat naar je eeuwig huis – geeft je dan nu over aan Jezus. O, dat je juist op deze avond je schouders mag buigen onder het zachte juk van de zachtmoedige en nederige Zaligmaker, dan zult je rust vinden voor je zielen.
2. Ik zal nu nog een andere betekenis van de tekst noemen; moge de Heilige Geest die zegenen.
In de tweede plaats:HET IS GOED VOOR JONGE CHRISTENEN, DAT ZIJ HET JUK VAN JEZUS DRAGEN.
Wat bedoelen wij daarmee? Een flink aantal van je is onlangs tot bekering gekomen, en tot je spreek ik hoogst ernstig. Het zal goed voor je zijn, zolang je leeft, om aan Jezus vanaf het eerste begin volledige gehoorzaamheid te betonen. Sommige christenen schijnen mij volkomen beneveld op weg te gaan naar Kanaän, zij beginnen hun pelgrimsreis niet op de juiste manier van een pelgrim. Wanneer hij zich bekeert, moest iedere jonge christen de tijd nemen om na te denken, en tot zichzelf te zeggen: “Wat zal ik doen? Wat is de plicht van een christen?” Hij moest ook in oprechtheid tot de Heere Jezus zeggen: “Heere, toon U mij wat Gij wilt, dat ik doen zal”, en dan de leiding van de Heilige Geest afwachten.
Twee jonge knapen bekeerden zich niet zo lang geleden tot God. Eén van hen woonde hier de samenkomsten bij, de ander in een ander kerkgebouw. Zij bespraken met elkaar wat de juiste manier zou zijn om Jezus Christus te belijden. Zij wisten het niet goed, maar zij waren van plan het uit te zoeken. Zij leenden de sleutels van een naburige kapel van de Independenten, en gingen naar binnen, en brachten dag aan dag enkele uren door met het samen lezen van het Nieuwe Testament, en met het zich bezig houden met de gedeelten, die betrekking hebben op de Doop.
Het resultaat was, dat zij beiden kwamen en hier werden gedoopt. Ik zou wel willen, dat alle christenen in het begin op dit sacrament zouden letten, en op elk ander punt, dat in discussie is, om dan te zien wat de bedoeling van God dienaangaande is. Onderzoekt de Schriften en oordeelt voor uzelf. Zegt niet: “Ik ben altijd bij de Episcopalen geweest, en daarom behoor ik te handelen zoals men dat in de kerk doet.” Of: “Ik ben altijd bij de Baptisten geweest”, of: “bij de Wesleyanen.”
Mijn beste vrienden, deze mensen kunnen voor ons geen regels opstellen. Hier is onze gids – deze Bijbel. Als ik per trein wil reizen, dan gebruik ik Bradshaw, en vertrouw ik niet op horen zeggen. En als ik verlang naar de hemel te gaan, dan moet ik mij aan de Bijbel houden. Er is nog wel een boek, waaraan de mensen je zullen vragen aandacht te besteden. Goed, wij willen niets ten nadele van dat boek zeggen, maar het is niet het Boek. Het Boek is dit Boek, de gezegende Bijbel.
Je moest beginnen met het gevoelen: “Mijn Heere heeft mij gered, ik ben Zijn dienaar, en ik ben voornemens direct Zijn juk op mij te nemen. Ik wil, voor zover, het mij maar mogelijk is, doen wat Hij wil, dat ik doen zal. Er zullen enkele zonden zijn, waarin ik hoogstwaarschijnlijk zal vallen. Al ben ik waakzaam, ik zal wel eens een misstap begaan, maar er zijn enige dingen, waarin ik juist kan handelen, en ik zal ervoor zorgen, dat ik daarin recht handel.”
Welnu, als jullie jonge mensen, nauwgezet het Woord begint te bestuderen, en verlangt in alles je voeten te zetten, waar Christus zijn voeten zet, dan hen ik er zeker van, dat dit goed voor je is. Je zult opgroeien tot gezonde christenen en tot mannen van een niet gewone statuur. Maar als je niet begint met het Woord te onderzoeken, maar je godsdienst tweedehands van andere mensen overneemt, en doet wat je andere mensen ziet doen, zonder het te onderzoeken, wel, dan zult je die voortreffelijke onafhankelijkheid van ziel en de geestelijke moed missen, en terzelfder tijd die volkomen onderwerping aan Christus, die de voornaamste elementen vormen van een edelgezind christen.
Het is vervolgens goed voor een man, dat hij het juk draagt in lijn jeugd, met name door zich goed te laten onderrichten in de Goddelijke waarheid. Wij moeten tot Christus gaan om van Hem te leren, niet slechts inzake kerkelijke instellingen en godsdienstige handelingen, maar wat wij moeten denken, en wat wij moeten geloven. O, hoe graag zou ik willen, dat wij allen met het oog op onze leerstellige gevoeligheden, waren begonnen met onze ziel aan Christus aan te bieden als een onbeschreven blad papier voor zijn Heilige Geest, om daarop de waarheid te schrijven.
Wij beginnen, helaas, met vele regels, die op ons zijn geschreven met de pen van het vooroordeel. Beste vriend, als je je tot God hebt bekeerd, dan behoort je nu aan de voeten van Jezus te zitten, om van Hem alles te leren – niet om Hem je inzichten voor te leggen. Er zijn algemene uitdrukkingen: “mijns inziens”, en “naar mijn mening”, en “ik ben van die en die overtuiging.”
Geliefden, wordt overtuigd door Christus, want dat is de enige overtuiging, die het navolgen waard is. Ontleent je inzichten aan Hem: andere inzichten aangaande de eeuwige en hemelse dingen hebben geen waarde. “O”, zegt iemand, “maar dat kunnen dan weleens niet je inzichten zijn.”
Juist, en ik vraag je niet mijn inzichten over te nemen. Anderzijds beveel ik je voor het aangezicht van God, nooit iets te geloven, omdat ik het zeg, maar alleen te luisteren naar mijn Meester, en je geloof slechts te gronden op het onfeilbare Boek. Wij drukken je dit op het hart, omdat ge, juist als je de waarheid gelooft, omdat wij het zeggen, niet op de rechte wijze hebt geloofd. De waarheid moet worden aanvaard, omdat zij waar is, en omdat het gezag van Jezus Christus voor je het bewijs is, dat zij waar is, en niet omdat wordt verondersteld, dat een armzalige sterveling, die bij geval preekt, gezag bezit om zulke vraagstukken op te lossen.
Wij hebben niet het gezag om te beweren, dat iets waar is, op grond van ons eigen ipse dixit.5) Wij zijn alleen maar de trompetten aan de mond van Christus, wanneer wij met volmacht spreken, en helaas, soms blazen wij op onze eigen trompetten, in plaats van Christus door ons heen te laten blazen, en dan zijn wij erger dan nutteloos. Ik beveel je, draag het juk in je jeugd, door hard te studeren om te weten wat de weg, de waarheid, en het leven is, en dit uit de mond van Jezus Christus zelf, zodat je wordt onderwezen door de Geest van God. Het is goed voor je dit te doen.
Het is ook goed voor jonge bekeerlingen, dat zij het juk dragen door vroeg te beginnen met Jezus Christus te dienen. Ik zie graag, dat een moeder, wanneer zij haar kleine naar het huis van God brengt, een penny in zijn hand legt, en hem vroeg leert bijdragen voor de zaak van Christus. En wanneer mensen zich bekeren, dan is niets beter, dan dat zij spoedig iets te doen hebben. Niet, dat zij moeten trachten de grotere dingen te doen, die bij de meer gevorderden en onderlegden passen.
Want ten aanzien van sommigen daarvan moeten wij de regel toepassen: “Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel van de duivel valle.” Maar er is voor iedere gelovige werk te doen in de wijngaard van Christus. Er is werk voor kinderen, er is werk voor jonge mannen, werk voor jonge vrouwen, en het is goed vroeg te beginnen. De Heere Jezus Christus, die zo ingenomen was met het penninkske van de weduwe, is zeer ingenomen met de liefde van een kind voor Hem. Wij, grote mensen, zijn zeer geneigd te denken: “Wat kan een klein meisje voor Jezus doen?”
Maar ach, als dat kleine meisje, nu ze behouden is, helemaal niets voor Jezus doet, dan zal zij zeer waarschijnlijk opgroeien tot een onbeduidende christin, en God ook in latere jaren niet dienen, zoals zij dat moest doen. Ik zie graag de kleine boompjes, die men in onze tuinen plant, je weet wel, de kleine piramiden en andere dwergbomen. Ik zie ze vooral graag, wanneer ze een weinig vrucht beginnen te dragen, soms denk ik, dat peren, wanneer er maar één of twee aan de boom zitten, heel wat fijner van smaak zijn dan die aan de grote boom, die maar al te vaak aan kwaliteit hebben verloren wat zij aan hoeveelheid hebben gewonnen. Wat voor Jezus Christus is gedaan door jonge christenen, heeft dikwijls een zeer heerlijke geur over zich, kostelijk voor de smaak van Jezus. Het is goed, dat wij Hem in onze jeugd beginnen te dienen.
“Och”, zegt iemand, “ik zal beginnen, wanneer ik kan prediken.” Wil je dat? Je kon beter beginnen met een brief te schrijven aan die jonge vriend, met wie je naar school ging. Je kon beter beginnen met een traktaat af te geven in een souterrain, of met een poging om te spreken met een jongmens van je eigen leeftijd. Hoogmoed zal er je toe aanzetten om groot te willen zijn, maar de liefde tot Jezus zal je leren, dat de kleine dingen Hem aangenaam zijn. Het is goed voor jonge mannen – goed voor jonge vrouwen – dat zij, zodra zij zich tot God bekeren, het juk van dienstbetoon moeten dragen.
Het is ook goed, dat wij, wanneer wij beginnen God te dienen, het juk moeten dragen in een andere zin, namelijk doordat wij moeilijkheden ondervinden. Als het in mijn macht was, de manier om Christus te dienen voor iedere jonge christen hier gemakkelijk te maken, dan zou ik dat niet willen doen. Als het mogelijk was alle zondagsschoolwerk plezierig te maken, dan zou ik dat niet willen doen. Als het mogelijk was het staan prediken in de openlucht tot iets gemakkelijks te maken, dan zou ik dat niet doen. Het is goed voor je, dat je het juk draagt. Het is goed, dat je dienst zelfverloochening insluit en je geduld op de proef stelt. Het is goed voor je, dat de meisjes zich niet zo erg ordelijk gedragen, en dat de jongens niet zo erg leergierig zijn, wanneer je hen in de klas krijgt.
Het is goed voor je, dat de menigte niet stil blijft staan en zeer gedwee naar je luistert, en dat ongelovigen je lastige vragen stellen, wanneer je op straat staat te prediken. Het is goed voor een jonge dominee, ik weet het, om in aanraking te komen met weetgierige kerkleden, en zelfs een tegenstander tegen te komen, die de bedoeling heeft hem te overtroeven. Het is iets goeds voor een trouwe werker, dat hij zich moet inspannen om de duivel te verslaan, want hijzelf kan, als God hem heeft opgericht, niet worden verslagen, maar de poging hem te overwinnen zal op hem een goede uitwerking hebben, zijn geestelijke spierkracht ontwikkelen, en de krachten van zijn geest te voorschijn roepen. Een heel gemakkelijke weg zou voor ons niet heilzaam zijn.
Let op David, nadat Samuël de olie op zijn hoofd had gegoten, en hem tot toekomstig koning van Juda had gezalfd. Het zou zeer slecht voor hem zijn geweest, als hij in schandelijke rust had afgewacht en de tussentijd had verslapen. Maar neem David, en zend hem in de woestijn om schapen te hoeden; breng hem naar het hof van Saul, en laat Saul een spies naar hem werpen; zend hem heen om met Goliath te strijden; verban hem daarna naar de ongebaande wegen van de wilde geiten; en dwing hem in grotten en holen te leven en laat hem vechten voor zijn leven, en dan zult je door zo te handelen een held van hem maken, geschikt om Israël te regeren. Hij komt op de troon niet meer als een blozende jongeman, maar als een krijgsman van zijn jeugd af, en daarom is hij gereed om de Filistijnen, of de kinderen van Ammon, te verslaan als de kampvechter van de Heere der heerscharen. Het is dus goed, het juk te dragen in de zin van een zich in dienst stellen van Jezus, en daarbij moeilijkheden te ondervinden.
Er is nog meer, waarom het goed is. Het is goed vervolging te ondergaan in je jeugd. Als het mogelijk was, iedere jonge christen op te nemen in een Godvrezend gezin, en hem in het geheel niet toe te laten de wereld in te gaan, maar hem altijd op de schoot van zijn moeder te houden – als het mogelijk was, iedere werkman te garanderen, dat hij alleen maar behoefde te werken in een werkplaats, waar men van de morgen tot de avond psalmen zingt, waar nooit iemand vloekt, waar niemand ooit een plagend woord tegen hem zegt – Welnu, ik zeg, als dit mogelijk was, dan weet ik niet, of het wijs zou zijn dit te doen.
De mensen buiten de verzoeking houden is zeer gewenst, en niemand van ons heeft ook maar enig recht een verzoeking op de weg van een ander te leggen, maar het is goed voor ons, dat we nu en dan worden verzocht, anders zouden wij de werkelijke gesteldheid van ons hart niet kennen, en misschien door inwendige hoogmoed worden bedorven, terwijl wij door een uitwendige zedenleer in bloei staan.
De verzoeking laat ons weten, hoe zwak wij zijn, en zij brengt ons op de knieën. Zij toetst ons geloof en stelt onze liefde op de proef, en zij laat ons zien, of onze genadegaven echt zijn of niet. Wanneer de religie haar zilveren muilen aantrekt, en met haar gouden oorringen uit wandelen gaat, dan is iedereen volkomen bereid om met haar mee te gaan. Maar de eerlijke, oprechte christen zal de waarheid van Christus volgen, ook wanneer zij barrevoets door het slijk en de modder gaat, en wanneer haar gewaad door onheilige handen is besmeurd. Hierin bestaat het op de proef stellen van de oprechten, en de ontmaskering van de bedriegers.
Het zou niet goed voor ons zijn, wanneer wij voor vervolging, en laster, en beproeving bewaard bleven; het is goed voor een man, dat hij het juk draagt in zijn jeugd.
Een christen is een geharde plant. Veel jaren geleden werd een jong boompje naar Engeland overgebracht. De heer, die hem meebracht, zette hem in een broeikas, maar hij ontwikkelde zich niet op een gezonde manier. Het was een spichtig ding, en omdat de tuinman bemerkte, dat hij er niets van maken kon, nam hij hem op en wierp hem naar buiten op de mestvaalt. Daar groeide hij op tot een prachtige boom, want hij had daar een temperatuur gevonden, die paste bij zijn natuur. De boom was bestemd om dichtbij de sneeuw te groeien, hij houdt van koude winden en ruw weer, en zij hadden hem in een broeikas zich bijna dood laten zweten. Zo is het ook met het ware Christendom. Het bloeit zelden zo goed te midden van gemak en weelde, als in grote tegenspoed.
Christenen zijn dikwijls veel sterker en beter, juist omdat zij ergens terecht komen, waar zij geen christelijke kameraden hebben, of vriendelijke bemoedigingen ontvangen. Zoals de vrijheid gewoonlijk gunstig is voor de geharde bergbewoners, die de ruwe heuvels kloek en gehard hebben gemaakt, zo valt in de regel ook een overvloedige genade ten deel aan hen, die de zware strijd met de tegenspoed verder zetten, en door veel verdrukking het Koninkrijk beërven.
Nog eens, ik geloof, dat het goed is voor jonge christenen, dat zij veel zielsmoeilijkheden ondervinden.
Mijn vroege dagen, waarin ik ging nadenken, waren bittere dagen. Voordat ik een Zaligmaker vond, werd ik geploegd met de diepgaande ploeg van een verschrikkelijk schuldbesef. Maand na maand zocht ik, maar ik vond geen hoop. Ik leerde de kwaal van mijn hart kennen en het ongeneselijke kwaad van mijn natuur, en op dit ogenblik heb ik reden om God te danken voor die winterachtige tijd. Ik ben er zeker van, dat die goed was voor mijn ziel. In de regel is er zo nu en dan een periode van donkerheid in het christelijk leven. Als je die in het begin hebt gehad, dan is het niet waarschijnlijk, dat je die nog eens zult te verduren krijgen, maar als je die niet in het begin hebt gehad, dan is het zeer waarschijnlijk, dat je op een andere tijd door de duisternis zult gaan. Het is goed, als hij voorbij is.
“Het is goed voor een man, dat hij het juk draagt in zijn jeugd.” Sommige vrienden schijnen een uitstekende weg gevonden te hebben om naar de hemel te gaan. Als hun weg de goede is, dan ben ik daarover zeer zeker bijzonder verheugd, maar eigenlijk twijfel ik eraan, want ik heb hen ontmoet, die de effen spoorweg hebben geprobeerd, en die zeer ontmoedigd zijn, omdat de trein niet zo zacht loopt als zij hadden verwacht. Zij hebben een volle veertien dagen wel niet geheel zonder zonde geleefd, maar toch wel ten naaste bij.
Zij hebben getriomfeerd en een volkomen overwinning behaald, en zij zijn gedurende veertien dagen in een ballon opgestegen. Natuurlijk zijn zij weer naar beneden gekomen – en sommigen komen naar beneden met een verschrikkelijke smak. De besten van hen komen en zeggen: “Beste dominee, ik ben bang, dat ik geen kind van God ben. Ik voel mij zo ellendig, en tóch heb ik mij zo gelukkig gevoeld.”
Ik heb tot hen gezegd: “Ja, zie je, je bent naar boven gegaan, en daarom moest je weer naar beneden komen. Als je beneden was gebleven, dan had je niet naar beneden behoeven te komen.”
Dat in een ballon opstijgen naar de sterren, het vervult mij met vrees ten aanzien van sommige jonge mensen. Ik wilde wel, dat zij zouden volharden in het ootmoedig besef, dat zij niets en niemand zijn, en dat Christus alles is. Over het geheel genomen is het beter, dat iemand beschroomd en vreesachtig is, dan dat hij vroeg in het leven een groot zelfvertrouwen koestert. “Welgelukzalig is de mens, die gedurig vreest” is een tekst uit de Schrift. Het is geen slaafse vrees, noch een vrees, die twijfelt aan God, maar toch een vrees. Er is een groot onderscheid tussen twijfel aan God en twijfel aan uzelf. Van de laatste mag je zoveel bezitten als je zelf wilt, totdat je zelfs aan uzelf wanhoopt, maar er is geen reden, welke ook, waarom je aan de Heere moet twijfelen.
“Het is goed voor een man, dat hij het juk draagt in zijn jeugd”, om ertoe te worden gebracht de zwaarte van de zonde te gevoelen, en de kastijdende hand van God, en te worden verlaten om in de duisternis uit te roepen en te zeggen: “Och, dat ik wist, dat ik Hem vinden kon! Ik zou tot zijn stoel komen.” Deze beproevingen zijn voor de herboren gelovige van wezenlijk nut, en zij bereiden hem tegelijk voor op de vreugden en smarten van zijn geestelijke loopbaan.
3. Ik ga nu eindigen met dit laatste punt. Feitelijk, broeders en zusters,ZIJN WIJ ALLEN NOG IN ONZE JEUGD.
Ik zie hier enkele grijze hoofden, en kale hoofden, en toch zijn zij van personen, die minderjarig zijn. Mijn beste broeder, hoewel je zeventig en ouder bent, toch ben je in het Koninkrijk der hemelen nog niet tot meerderjarigheid gekomen, want als je meerderjarig was, zou je je vermogen reeds bezitten. Niemand van ons zal meerderja- rig zijn, voordat wij de hemel binnengaan. Wij zijn nog onder voogden en verzorgers, juist omdat wij nu nog als kleine kinderen zijn. Wij zijn nog niet gekomen tot de tijd, waarin wij geschikt zijn voor alle vreugden van de hemel, want als wij dat waren, dan zouden wij thuis gebracht worden in het huis van onze Vader, om direct van ons erfdeel te genieten. Wij zijn nog in onze jeugd.
Welnu, het is goed voor ons, dat wij het juk op dit ogenblik moeten dragen en moeten verder gaan het te dragen. Het is goed, mijn beste broeder, dat wij, die al een kleine afstand op de weg naar de hemel hebben afgelegd, nog steeds iets moeten dragen, omdat het ons nog steeds in staat stelt Christus te eren. Als wij niet met Hem lijden, hoe kunnen wij dan gemeenschap met Hem hebben? Als wij geen kruis hebben te dragen, hoe kunnen wij dan omgang hebben met Hem, de voornaamste Kruisdrager? Laten wij blij zijn, dat wij niet voor tegenspoed gespaard blijven, dat wij niet worden beschermd tegen het verdriet, maar dat het ons wordt toegestaan God te verheerlijken door geduld, door berusting, en door een onwankelbaar geloof.
Vraag de Heere niet, dat je geen droefheid mag hebben, maar bedenk liever, dat je nog maar een korte tijd hebt, waarin je geduldig kunt zijn – slechts een korte tijd, waarin je kruisdrager kunt zijn, en daarom betaamt het je om elk ogenblik goed te gebruiken. Nog enige omwentelingen van de zon, en je zult dáár zijn, waar geen kruis meer te torsen valt, geen smart meer te dragen, en waar daarom geen plaats is voor geduld, en geen gelegenheid om te berusten in de wil van God. Wees ermee tevreden, om thans het juk te dragen, want het is maar voor een korte tijd, en dan zult je deze eer niet langer genieten.
Het is voor ons allen ook goed het juk te dragen, omdat op die manier de oude Adam in bedwang wordt gehouden. Die oude Adam heeft een wonderlijk lange levensduur. Het gerucht gaat, dat hij allang dood is, maar hij is, naar ik zeker weet, nog steeds springlevend. Wanneer wij in de moeite zitten, schijnt de hoogmoedige oude Adam meestal rustig te zijn, en dan slaagt hij er niet goed in om ons van het gebed terug te houden, en bijgevolg genieten wij in moeilijke tijden onze aller-heerlijkste gebedsstonden. Door de goedheid van de Heere ontkomen wij aan de verzoeking, maar helaas, spoedig heft de oude Adam zijn trotse hoofd weer op. Hij zegt: “Och, je bent een gunsteling van de hemel, je berg staat vast. Je verdriet is aan je geheiligd, en je bent op een zeer wonderlijke wijze in genade toegenomen. Eigenlijk ben je een zeer flinke kerel.”
Ja, dat is de manier van de oude Adam, en wanneer hij ook maar een gelegenheid ziet, zal hij zijn spel van vleierij herhalen. Wanneer je ooit in de verleiding komt om met uzelf ingenomen te zijn, zeg dan tot uzelf: “Ik ken je, oude Adam. Ik ken je, en ik zal voor je sluwe listen niet bezwijken.”
Wat gebeurt er, als wij zelfvoldaan worden? Wel, het juk komt opnieuw zwaar op onze schouders terug. Wij vervallen in een andere moeilijkheid, en dan zit de oude Adam weer hoog te paard, en hij begint te mopperen en in opstand te komen. Het vlees begint hoogmoedig te wanhopen, hoewel het zich tevoren beroemde. Beproevingen zijn in de hand van de Geest een machtig hulpmiddel om de verdorvenheden te overwinnen. Het is een moeilijke zaak voor iemand om rijk en voorspoedig te zijn in deze wereld, zich op zijn gemak te voelen, en lange tijd gezond te rijn, en dat alles precies gaat zoals hij dat wil, en dan toch christen te zijn. Velen vallen, wanneer de weg effen is, maar wanneer de weg ruw is, dan is er een goed houvast voor de voeten, en dan zullen wij waarschijnlijk niet struikelen. Wanneer de beproevingen komen, dan drijven zij ons naar onze hemelse Vader.
Schapen verdwalen niet zo gauw, als de zwarte hond op hen past: zijn geblaf maakt, dat zij naar de herder lopen. Tegenspoed is de zwarte hond van de goede Herder om ons naar Hem terug te brengen, anders zouden wij onze ondergang tegemoet gaan. Wij zijn niet beter dan David, en wij kunnen oprecht belijden, zoals hij dat deed: “Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik je Woord.” Daarom is het goed voor ons, geestelijk jonge mannen, ook al zijn wij oud naar het vlees, dat wij het juk moeten dragen, terwijl wij nog in onze jeugd zijn.
Bovendien, beste vrienden, maakt dit je zo nuttig voor anderen, wanneer je tegenspoed hebt gekend. Ik zie niet in, hoe wij met iemand kunnen meevoelen, als wij zelf nooit worden beproefd.
Ik ken een geliefde broeder, die misschien vijftig jaar oud is, en nooit een dag ziek is geweest. Hij vertelde mij, dat hij nauwelijks wist wat lichamelijke pijn was, behalve wanneer een zwaar persoon hem op zijn tenen trapte. Welnu, hij is een beste broeder, maar wanneer hij meeleven tracht te tonen, lijkt hij op een olifant, die een speld opraapt, of op Hercules met een spinrokken. Hij doet het, maar het is iets om zich over te verwonderen. Als je hem zegt, dat je neerslachtig bent, dan kijkt hij je aan en probeert heel aardige dingen te zeggen, maar hij begrijpt je moedeloosheid niet. Welnu, het zou voor een dienaar van Christus erg jammer zijn, wanneer hij het vermogen zou missen om met iemand mee te voelen, waar of niet?
O, dankt God voor tegenspoed, want hij maakt het hart gevoelig, en hij leert de lippen de kunst van de vertroosting. Je kunt zonder tegenspoed een Boanerges zijn, maar je kunt nooit een Barnabas zijn; je kunt een zoon des donders zijn, maar je zult nooit een zoon der vertroosting zijn. Als wij anderen wensen te dienen, laten wij dan God danken, dat Hij ons de bekwaamheid schenkt om dat te doen, doordat Hij ons het juk laat dragen in onze jeugd.
Nog eens: is het niet goed het juk te dragen, terwijl wij hier zijn, omdat het de hemel des te heerlijker zal maken? O, hoe heerlijk zal de hemel zijn voor die bedlegerige vrouw, die deze twintig jaren op haar afmattend ziekbed heeft gelegen, en nauwelijks een nacht ononderbroken rust heeft gehad! Welk een rust zal de hemel voor haar zijn! Ik ken een beste man, geen twee mijlen hier vandaan, die achttien jaren heeft gelegen zonder zich te bewegen. Ik ken geen gelukkiger mens dan hij is. Het is een genot hem te bezoeken, maar toch: welk een verandering zal het zijn, van dat bed, waarvan hij niet kan opstaan, geplaatst te worden bij de glazen zee, en voor altijd met de palmtak te wuiven, en muziek te ontlokken aan de hemelse harp. Welk een gedaanteverwisseling!’
Hoe groot zal de verandering zijn voor een arme christenvrouw, stervend in een armenhuis, om door de engelen te worden gedragen in de schoot van Abraham!
Welk een verandering voor de martelaar, die op de brandstapel staat en langzaam de vuurdood sterft, en dan verrijst om de glorie van de Heere te aanschouwen!
Welk een verandering voor je, beste oude vriend, met al die pijnen en smarten, die je ongemak veroorzaken, zelfs terwijl je hier neerzit! Ach, grijsaard, je zult spoedig weer jong zijn. Er zullen geen rimpels meer op je voorhoofd zijn. Je zult die bril niet meer nodig hebben, je zult geen behoefte meer hebben aan die stok om op te leunen, je zult even sterk zijn als de jongste daar. Als je voor de troon van God staat, zult je nauwelijks begrijpen, dat je dezelfde oude vrouw bent die je op aarde was, of dezelfde ziekelijke man, die je een poosje geleden was. Je zult worden ontheven van het stoffelijk huis, en je jeugdige ziel zal opspringen uit het oude lichaam, en bij de Heere zijn.
Dan zal het graf een smeltkroes zijn, waarin de onreinheid van het vlees zal worden uitgezuiverd, en straks zal je lichaam opstaan, niet langer oud, en mager, en uitgeteerd, maar in volle schoonheid, gelijk aan het verheerlijkt lichaam van je Meester.
Dit zal je ten allen tijde vreugde schenken: het moet goed voor je zijn het juk te dragen, wanneer je inziet, dat de hemel door middel daarvan volkomener een hemel voor je wordt gemaakt, wanneer je eenmaal zijn eeuwigdurende rust geniet.
“De weg mag dan al ruw zijn, onmoog’lijk echter lang:
Laat ons hem effenen met hoop, opvrolijken met zang.
Amen.