Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? Psalm 8:3-4
Sla je ogen eens op naar de hemel en tel de sterren. Luister naar de sterrenkundige als hij je vertelt dat die kleine lichtvlekjes machtige werelden zijn, waarvan sommigen oneindig veel groter zijn dan deze wereld van ons, en dat er miljoenen van zulke werelden schitteren in de lucht, en dat misschien al die miljoenen sterren die we kunnen zien slechts een klein onderdeeltje zijn, een kleine zandheuvel van de werelden die God gemaakt heeft, terwijl in de grenzeloze ruimte er misschien grote hoeveelheden van werelden zijn, ontelbaar als het zand dat aan de kust ligt van de grote en machtige zeeën. Wat is één mens in de wereld toch nietig! Maar hoe onbetekenend is één mens in ontelbare werelden, één mens in het hele universum! Maar wat een liefde, dat God nu zo’n onbeduidend mensje wil liefhebben. Want wat is God vergeleken met de werelden, hun aantal en hun waarschijnlijke grootheid? God is oneindig veel groter dan alle ideeën die we door dergelijke vergelijkingen hebben. God zelf is groter dan alle ruimte. Er is geen professor ter wereld, die de grootsheid van God kan bevatten zoals Hij werkelijk is. Toch wil Dit grote en glorieuze Wezen, die alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht, Zich neerbuigen om ons iets te vertellen, niet uit medelijden, niet om je een plaatsje te geven, maar over de grote liefde voor jou in Zijn ziel. “Want Hij is liefde!”