En als er grote tweedracht ontstaan was, de overste, vrezende dat Paulus van hen verscheurd mocht worden, gebood, dat het krijgsvolk zou af komen, en hem uit het midden van hen wegrukken, en in de legerplaats brengen. En de volgende nacht stond de Heere bij hem, en zei: Hebt goede moed, Paulus! want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten zichzelven, zeggende, dat zij noch eten noch drinken zouden, totdat zij Paulus zouden gedood hebben. En zij waren meer dan veertig die deze eed tezamen gedaan hadden, Handelingen 23:10-13
Uit dit middernachtelijk fluisteren van de Heere tot Paulus willen wij een liefelijke bemoediging afleiden. Diegene onder Gods kinderen, die in Zijn bijzondere dienst staan en geroepen zijn daarom te lijden, vinden hier een woord van troost, vooral tot hen gericht. Paulus was te midden van een grote oploop te Jeruzalem in gevaar geweest om door de woedende menigte gedood te worden, maar werd door de overste van de bende gegrepen en uit hun handen verlost. Paulus was, zoals ook wij, een man van vlees en bloed, en daarom blootgesteld aan moedeloosheid. Hij had zich eerst kalm gehouden, maar de overmatige inspanning van die dag had ongetwijfeld zijn geest te zeer aangegrepen. Toen hij dus alleen in de gevangenis lag en over de hem omringende gevaren kon nadenken, had hij bemoedigingnodig, en hij ontving ze ook. De dapperste held voelt soms na de slag zijn moed wegzinken, en zo was het waarschijnlijk ook met de Apostel.
Laat mij proberen, de lezer duidelijk te maken, welke troost Paulus in de kerker ontving. Die bestond ten eerste in de tegenwoordigheid van zijn Meester: “De Heere stond bij hem.” Indienanderen hem verlieten, Jezus was hem genoeg gezelschap; anderen konden hem verachten,Jezus’ glimlach was hem voldoende vergoeding, indien de goede zaak in gevaar scheen, in de tegenwoordigheid van zijn Meester was de zegepraal zeker. De Heere had aan het kruis vóórhem gestaan, nu stond Hij bij hem in de gevangenis. De Heere, Die hem van de hemel toegeroepen had, die hem in Zijn zoenbloed gewassen, als Zijn dienaar uitgezonden en in al zijn beproevingen en vervolgingen ondersteund had, bezocht hem nu in zijn eenzame cel. Het was een gevangenis, maar de Heere was daar; het was er donker, maar de heerlijkheid des Heeren scheen er met hemelse luister. Beter in een kuil met de Heere, dan zonder Hem in de hemel. De harpen daarboven kunnen zonder Jezus geen hemel maken; en nu Jezus in zijn gevangenis was, konden de rammelende ketenen, de kale wanden en de stenen vloer zijn blijdschap niet wegnemen.
“De Heere stond bij hem.” Dit geldt ook van allen, die God ijverig dienen. Beste vriend, zo u een arbeider bent in ’s Heeren wijngaard, reken er op, dat Hij u niet zal verlaten. Wanneer u inde loop van uw werkzaamheden tot droefheid en neerslachtigheid mocht vervallen, dan zult u de zoete werkelijkheid ervaren, dat de Heere bij u staat. Verliet u ooit een vriend, die zijn kracht voor u besteedde? Zo ja, dan mag u zich wel schamen; maar mij dunkt, ik hoor uverontwaardigd zeggen: “Nee, een trouwe vriend ben ik nooit ontrouw geworden.” Verdenkdan uw Heere ook niet, als zou Hij u niet edelmoedig behandelen, want Hij is getrouw en waarachtig. Al uw vroegere helpers kunnen u verlaten; Sadduceën, Farizeeën en Schriftgeleerden mogen zich tegen u stellen , maar met de Heere aan uw rechterhand zult u niet bewogen worden. Hebt goede moed, wanhopige Broeder:
“God is bij u, dus verblijd u, Bang gemoed
Hij beschouwt u, als rondom u Satan woedt.”
Een andere troost voor Paulus was het, dat de tegenwoordigheid van de Heere bewees, hoe Hij wist, waar Paulus was, en in welke omstandigheden hij verkeerde. De Heere had Paulus niet uit het gezicht verloren, al was hij in die gemene gevangenis opgesloten. Denk daarbij aan de Quaker, die John Bunyan in de gevangenis kwam bezoeken en tot hem zei: “Vriend, deHeere heeft mij tot u gezonden, en ik heb u in de helft van de Engelse gevangenissen reeds gezocht.” – “Nee,” zei John, “dat kan inderdaad niet waar zijn, want als de Heere u tot mij hadgezonden, zou u dadelijk hier gekomen zijn, omdat Hij weet, dat ik hier al jaren gezeten heb.”Geen enkel juweel van Zijn kroon heeft Hij gedachteloos weggelegd. “Gij, God, ziet mij” iseen grote troost voor degene, die zich verlustigt in de Heere. Vele en verschillende zijn de gevangenissen, waarin dienaren van de Heere worden opgesloten. Misschien ligt mijn lezer in een gevangenis van pijnen, door ziekte of ongeval aan handen of voeten gebonden; of is hij in de enge cel van armoede, of in de donkere kerker van beroving, of in de kuil van diepe neerslachtigheid; maar de Heere weet, waar Zijn dienaar schuilt, en Hij zal hem niet latenwegkwijnen, zoals “een dode, die men niet meer gedenkt.”
De Heere stond bij Paulus ondanks deuren en sloten. Hij vroeg de cipier geen verlof noch nam balken of grendels weg; maar Hij stond daar als de Metgezel van Zijn nederige dienaar. De Heere kan Zijn uitverkorenen bezoeken, wanneer niemand anders tot hen toegelaten wordt, uitvrees voor besmetting of schadelijke opwinding. Indien wij in zo’n bijzondere toestand geraken, dat niemand van onze ellende weet, of dat niemand onze beproeving kan verstaan, dan weet en kent Jezus onze toestand, en Zijn tedere sympathie is bij ons. Jezus staat naast ons, want in al onze beproevingen is Hij beproefd geweest.
Wat meer is, de omstandigheden waarin wij verkeren kunnen ons vreemd zijn, maar Jezus kent ze en daarin staat Hij naast ons. Ook Paulus was zich het gevaar niet bewust, waaraan Hij blootstond. Hij wist niet, dat een veertigtal Joden een samenzwering hadden gemaakt om hem te doden; maar Hij, die zijn Schild was en zijn Loon zeer groot, had deze vreselijke vervloeking gehoord en verhinderde de opzet van de bloeddorstige vijanden. Lezer, de Heere kent uw smarten, voordat zij u treffen. Hij troost u menigmaal reeds van te voren door Zijn tedere voorzorg. Voordat Satan de boog kan spannen, voert de Behouder van mensen Zijn beminden buiten het bereik van diens pijlen. Voordat het moordtuig in het vuur gesmeed is, bekleedt Hij de Zijnen met een pantser, waarop de punt van de lans breekt en het zwaard zichbot steekt. Laat ons daarom met heilige stoutmoedigheid zingen: “Hij versteekt mij in Zijn hutten dage des kwaads; Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op eenrotssteen.” Hoe veilig zijn wij, nu Jehova gezegd heeft: “Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen.”Laat ons water scheppen met vreugde uit deze twee fonteinen van het heil: de Heere is bij ons tegenwoordig, en Hij kent al onze omstandigheden. Deze beide gedachten samenvattende, horen wij Zijn stem in het binnenste van ons hart:
“Ik, de Heere, ben met u,
Wees dan niet vervaard;
Ik versterk en help u,’k Heb u steeds bewaard.
Ja, Ik ondersteun u Met Mijn rechterhand,
Want Mijn geest geleidt u Naar een beter land.
Voorwaarts dan, geen schromen
Voor des bozen nacht:
Want Zijn woord zal komen,
’t Blijft altoos van kracht.”
Toen de Heere Jezus tot Paulus kwam, gaf Hij hem een derde bemoediging. Hij zei: “Hebt goede moed, Paulus! want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt.” De Heere toonde hem, dat zijn arbeid voor Zijn Meester welbehagelijk was. Wij moeten niet veel oorzaak tot blijdschap in iets wat wij gedaan hebben, zoeken, want al onze werken zijn gebrekkig. Toch laat de Heere Zijn knechten soms honing vinden in het lichaam van een leeuw, die zijzelf gedood hebben, door Zijn goedkeuring uit te spreken over hun wandel in gerechtigheid voor Zijn aangezicht. Reeds vóór de grote dag van de vergelding fluistert de Heere deze en gene inhet oor: “Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest.” Of Hij zegt openlijk: “Zij heeft gedaan hetgeen zij kon.” Daarin ligt grote bemoediging, wantwanneer de Heere ons werk aanneemt, dan betekent het niet veel, zo mensen het alveroordelen. De Heere zegt tot Paulus: “Gij hebt te Jeruzalem van Mij betuigd.” Dat had deApostel gedaan, maar hij was te nederig om zich daarmee te troosten, totdat de Heere Zelf hem daarmee moed insprak. Misschien, waarde lezer; brengen deze regels u te binnen, dat u van uw Heiland getuigd hebt, en dat uw leven niet geheel en al vergeefs is geweest. Wellicht zorgt uw geweten er voor dat u meer met uw gebreken dan met uw goede werken bekend bent, en zuchten u nader staat dan juichen, bij het terugzien op uw christelijke loopbaan. Toch bedekt uw Heere al uw tekortkomingen, en wijst u op het getuigenis, die u door Zijn genade hebt mogen afleggen. Het is verkwikkend en zoet, Hem te horen zeggen: Ik weet uw werken; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord bewaard, en hebt Mijn Naam nietverloochend.”
Wees de Heere getrouw, waarde lezer, wanneer u nu voorspoed geniet; dan legt Hij daardoor een voorraad van bemoediging voor toekomende jaren op. Op een welbesteed leven terug te zien zal een ervaren gelovige in het minst geen oorzaak tot zelfverheffing geven, maar een heilige vreugde verwekken. Paulus was blij, dat hij niet tevergeefs gelopen had, noch ijdel gearbeid. Gelukkig zijn wij, zo wij hetzelfde kunnen zeggen. Indien wij naar ons geweten luisteren wanneer ons dat beschuldigt, dan mag en moet het grond voor dankbare blijdschap wezen, indien ons hart ons niet veroordeelt, want dan hebben wij vrijmoedigheid voor God. Wanneer onze omstandigheden achteruit gaan, zal het ons een troost zijn, te kunnen zeggen:“Toen ik rijk was, gebruikte ik mijn rijkdom onbekrompen in de dienst van de Heere.” Zo wijziek worden, zal het een voldoening zijn, ons te herinneren, dat wij onze gezonde krachten naar Zijn wil besteed hebben. Deze overwegingen werpen licht over de schaduw en geven ons een lied in de nacht. En niet op eigen redenering is deze vreugde gegrond, maar op hetgetuigenis van de Heilige Geest, dat de Heere niet onrechtvaardig is, dat “Hij uw werk zouvergeten, en de arbeid van uw liefde.”
Een vierde troostgrond lag voor Paulus in de woorden: “Gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen.” De Heere wil, dat wij ook troost zullenputten uit het vooruitzicht van toekomstige dienst. Wij hebben nog niet afgedaan, noch worden als ledige vaten, in welke God geen welbehagen meer zou hebben, weggeworpen. Ditis het belangrijkste punt in het woord van onze Heere tot Zijn Apostel: “Hebt goede moed,Paulus er is meer voor u te doen. Zij kunnen u te Jeruzalem niet doden, want gij moet te Rome getuigen.”
Sta op, vermoeide uitgeputte broeder, want uw dagtaak is nog niet volbracht, en uw zon gaat niet onder, totdat u als Jozua, uw strijd met Amelek volstreden hebt. Het oude gezegde iswaar: “U bent onsterfelijk, totdat u uw werk gedaan hebt.” Misschien bent u nog niet tot dehelft gekomen en daarom zult u van uw ziekbed opstaan, uit uw verslagenheid u verheffen, en u zult meer dan ooit voor uw Heere doen. Van u zal getuigd worden als van de gemeente teThyatire: “Ik weet uw werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste.”
Wycliff kon niet sterven, hoewel de boosaardige monniken het hem van harte toewensten.“Nee,” zei de hervormer, “ik zal niet sterven, maar leven, en al de boze daden van debedelmonniken vertellen.” Het gezicht van de schurken, die ontmaskerd moesten worden, deed zijn levensvlam weer opflikkeren en zijn geest herleven.
Ook Melanchton’s ziekte was geen ziekte tot de dood, omdat hij nog uitnemende diensten had te verrichten, in gemeenschap met zijn vriend Luther. Ik heb de wijze bewonderd, waarop de grote hervormer zijn medearbeider als in het leven terugriep, door hem te verzekeren, dat het grote werk hem nodig had, en hij moest herstellen. Hij bad: wij smeken u, o Heere onze God, wij werpen al onze lasten op U, en zullen blijven roepen totdat Gij ons hoort, pleitende op al de beloften, die in Uw Heilig Woord aangaande gebedsverhoring gevonden worden, zodat Gij ons inderdaad moet horen, om ons volkomen vertrouwen in Uw eigen beloften ook voor detoekomst te bewaren.” Daarna greep hij Melanchton’s hand en zei: “Hebt goede moed,Philippus, gij zult niet sterven.” Hij bad zijn vriend van de rand van het graf tot zijn arbeidterug met de waarachtige voorspelling, dat hij nog getuigenis van de waarheid had af te leggen. Gewis is er geen middel om van een ziekte te herstellen, noch zekerheid voor langere levensduur, te ontvangen dan het vertrouwen, dat onze taak niet afgedaan en onze loop nog niet volbracht is.
Toen de Godzalige Whitefield door een gevaarlijke ziekte aangetast was, verrees hij weer om zijn heerlijke arbeid voort te zetten, nadat zijn dood de dagelijkse verwachting was geworden. Men vertelt, in verband met dit voorval, dat spoedig na zijn herstel een arme kleurlinge hem begeerde te spreken. Toen zij toegelaten was, zat zij op de grond, en hem ernstig aanstarende,zei zij in haar gebroken taal: “Massa, u naar de poort van de hemel gegaan, maar JezusChristus gezegd: Ga weer omlaag; u nog niet moet komen hier, eerst gaan en roepen nog meer arme negers.”
En wie zou niet gewillig zijn, hier te blijven vertoeven om nog meer arme negers voor Jezuste winnen? Zelfs de hemel kan voor zo’n winst wel uitgesteld worden.
Kom dan, lijdende en vertwijfelende broeder in wanhoop neer te liggen doet geen nut, want een leven van arbeid ligt nog voor u. Op, Elia, vraag niet meer om te mogen sterven, want God heeft nog een taak voor Zijn dienaar. Noch leeuw noch beer kan u doden, o David, want u moet nog met de reus strijden en hem het hoofd afhouwen! Vrees niet, Daniël, voor de woede van Babylon’s dronken koning, want u zult nog in de leeuwenkuil geworpen en gespaard worden. Moed, o u wantrouwende Ziel; u hebt tot dusverre met de voetknechten gelopen, u wordt bij de ruiterij ingedeeld en zult bij hen passen; daarom richt op de trage han-den. U moet voor de Keizer gesteld worden;” een Goddelijk decreet roept u tot groter enmoeilijker dienst dan u ooit verricht hebt. Een toekomst wacht u en geen aardse noch onderaardse macht kan u die ontrukken, daarom Hebt goede moed.