Want ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de Heere; omdat ze u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar. Jeremia 30: 17
De beloften in dit vers zijn van hoge waarde voor dezulken die beseffen er persoonlijke behoefte aan te hebben. Maar wie menen dat ze niet ziek zijn en ook geen kwaal of wond hebben, zullen dit troostrijk woord niet achten. Wie met zichzelf zijn ingenomen zullen niet ingenomen zijn met de beminnelijke Geneesheer. Ik heb eens van woestijnreizigers gelezen, die van de weg geraakt waren en grote honger leden; ze vonden een zak, waarin ze hoopten te langen leste enig geschikt voedsel te zullen vinden. Door uitputting waren ze de dood nabij, en gretig openden ze de zak.
Maar, helaas, hij bevatte niets dan parels, die ze in hun teleurstelling als waardeloze dingen in het woestijnzand wierpen. Eveneens zal iemand die naar de dingen van dit leven hongert en dorst, en al zijn gedachten op vleselijke begeerlijkheden, vleselijke bekommeringen en vleselijke genoegens vestigt, de schoonste beloften van God als waardeloos verwerpen, omdat hij ze als niet rechtstreeks geschikt voor zich beschouwt. Maar is zijn honger van een andere aard, haakt zijn hart naar de onschatbare rijkdommen, en smacht zijn ziel naar eeuwige liefde, dan is zijn beschouwing van zaken geheel anders en wil hij om de parel van grote waarde te kunnen kopen, graag alles verkopen wat hij bezit. O, u, die ziek van hart bent, hier is een woord voor u van de God van alle genade.
Jehovah Zelf zegt ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen.’O, u, die Gods pijlen in het binnenste van uw ziel hebt voelen dringen, hier hebt u een woord van Hem Die de gebrokenen van hart geneest en hun wonden verbindt: ‘Ik zal u van uw plagen genezen, spreekt de Heere.’ Hier is muziek voor uw oor, honing voor uw mond, troost voor uw hart. Wanneer u niet gevoelt dat u ziekten en plagen hebt, dat u zwak en geestelijk arm bent, dan zullen de woorden van de heilige vertroosting uw oren voorbijgaan als waardeloos voor u. Dat kan ons ook niet verwonderen, want de gezonden hebben de medicijnmeester niet van node maar die ziek zijn: gezonde mensen stellen geen belang in medicijnen en geneesmiddelen, want ze gevoelen geen behoefte daaraan. Dit smaldeelt mijn gehoor, en verbetert het.
Want terwijl het de ingebeelden verdrijft, trekt het de behoeftigen tot een nauwlettender luisteren aan. Onze tekst gewaagt van een ernstige toestand, maakt melding van een bijzondere tussenkomst en geeft een bijzondere reden voor die tussenkomst aan. Wanneer wij elk van deze punten besproken hebben, zullen wij besluiten mot u een passende raad te geven. Mag de Geest van God onze overdenking zegenen.
I. Ten eerste dus gewaagt onze tekst, in verband genomen met de verzen die er aan voorafgaan, van een soort van mannen en vrouw die in een ernstige toestand zijn. Deze mensen lijden aan twee kwalen. Ten eerste zijn ze ziek door de zonde: want ze hebben er behoefte aan dat hun de gezondheid rijze; en in de tweede plaats zijn ze wegens hun zonde door de kastijdingen van de Heere gewond, zodat hun plagen genezing nodig hebben. Ze zijn bezocht met de kwaal van het kwade en ook met de akelige kwelling van het geweten. Ze hebben Gods geboden overtreden en nu zijn hun eigen beenderen gebroken. Ze hebben hun God bedroefd, en hun God bedroeft hen.
Laat ons aandachtig het eerste gedeelte van hun treurige toestand gadeslaan: ze zijn ziek door de zonde, en deze kwaal is van zulk een aard, dat zij, volgens het vijfde en het zesde vers, grote smart en droefheid in de ziel van de mensen doet ontstaan wanneer ze tot zichzelf komen en hun toestand voor God inzien. Ten eerste verhardt de ongerechtigheid het geweten, en haar strekking is, het als met een gloeiend ijzer toe te schroeien; ze is te vergelijken bij een aanval van beroerte, die, wanneer ze iemand overvalt, alle pijn van hem wegneemt en hem als het ware in de getroffen lichaamsdelen doodt. De zonde verlamt het geweten van de goddelozen. Aanvankelijk weten ze niet dat het een uitermate groot kwaad is; ze spelen er mee; het is een basilisk, wier blik zelfs vergiftig is, en toch vermaken ze er zich mee alsof het een vogel was. Het is een dodelijke kwaal, die de ziel geheel melaats maakt en de kentekenen die de mensen er van vertonen zijn een afschuw voor Gods kinderen.
Maar later, als het geweten door oordelen ontwaakt of door Gods Woord wakker geschud is, dan houdt die ziekte op te bedwelmen en wordt ze de bron van onuitstaanbare smart. Lees deze woorden: ‘Zo zegt Heere: Wij horen een stem van de verschrikking; er is vrees en geen vrede. Vraagt toch en ziet of een man baart? Waarom zie Ik dan eens iegelijke mans handen op zijn lenden, als van een barende vrouw, en alle aangezichten veranderd in bleekheid?’ De sterkste vorm van lichamelijke pijn wordt hier gekozen als beeld van de zielsangst, verwekt door diepgaande overtuiging van zonde. Geloof mij, niets ter wereld kan zo verschrikkelijk zijn als het gevoel van zonde zonder gevoel van vergeving; zichzelf schuldig te kennen zonder te weten hoe van de schuld te kunnen bevrijd worden. Overtuiging van zonde zonder geloof is een hel op aarde. Broeders, menigeen van u heeft het ondervonden en weet dat zelfs de dood, indien er niets op volgde, verkieselijk zou zijn boven een leven onder de druk van de zonde. ‘De geest van eens mans zal zijn ziekte ondersteunen.
Maar een verslagen geest, wie zal die opheffen?’ De zonde is een ziekte van de ziel, die de bron en springader van ons leven verbittert, zodat gal en alsem alle dingen doortrekken. Besef en kennis van de zonde verwoest alle vreugde: zoals de vergiftige woestijnwind de karavaan doodt, en zoals de verzengende winden alle kruiden van het veld verschroeien, zo verdrijft het besef van zonde de vrede, vernietigt het de hoop, en doodt het de blijdschap geheel. Wanneer zij die mij horen gedrukt zijn door de verwoesting van de zonde, zullen ze zich grotelijks verheugen wanneer ze letten op de woorden van onze tekst: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen.’
De kwaal is bovendien niet alleen uitermate smartelijk wanneer het geweten knaagt, maar ze is volkomen ongeneeslijk voor zover de menselijke macht gaat. Wij lezen in het twaalfde vers: ‘Want zo zegt de Heere: uw breuk is dodelijk, uw plage is smartelijk.’ Het zou veel gemakkelijker zijn iemands lichaam te genezen van melaatsheid, dan iemands ziel te genezen van de zonde. Het is een kwaal die zich zelfs vast aan onze natuur hecht en de geest zó geheel en al met een dodelijk venijn doortrekt, dat ze wortel slaat in het eigenlijke bestaan van de mens en slechts door een wonder uitgeroeid kan worden.
Eerder is het mogelijk dat de Moor zijn huid verandert of de luipaard zijn vlekken, dan dat wie geleerd heeft kwaad te doen leert goed te doen, en vooral met liefde goed te doen en er behagen in te scheppen. Wanneer dit niets anders dan een zaak van gewoonte of gebruik was, zou het te bestrijden en te overwinnen zijn, maar aangezien het in onze natuur ligt en het gehele hoofd ziek, en het gehele hart er door verzwakt is, kan geen menselijke macht met mogelijkheid genezing aanbrengen. Er zijn er, die over hun zonde hebben geweend, maar tranen zijn een armelijke wassing voor een kwaal die tot in de grond van het hart doordringt. Anderen hebben zich eenzaam opgesloten en zich als kluizenaars teruggetrokken om in de eenzaamheid het kwade te ontvluchten; maar ze hebben geen schuilplaats kunnen vinden die het kwade niet bereiken kon. Waar zullen wij de zonde ontvlieden?
Wanneer ze zich eens meester heeft gemaakt van onze natuur, zal, al nemen wij de vleugelen van de dageraad en vliegen naar de uiterste delen van de zee, onze verdorvenheid nog altijd bij ons zijn. Wanneer wij ons bedekken met de duisternis, zal de zonde zich slechts des te volkomener doen gelden. Waar kunnen wij vlieden en wat kunnen wij doen om te ontkomen aan deze vreselijke macht, aan dit immer blijvend onheil? Het vergif heeft onze gehele natuur doordrongen zodat wij het lijden moeten:
Mijn ontstoken ingewanden doen mij branden
En voor elk verachtlijk zijn:
‘k Voel mij van de smart doorsneden, in mijn leden Is niets heel of vrij van pijn.
Lichaam, ziel noch geest is vrij van zijn besmetting. Te allen tijde is het onze vloek en onze plaag; over alle plaatsen doet het zijn bezoedelende invloed gelden; in al onze plichten belemmert en hindert het ons. Voor wie dit weten ligt er een lieflijker muziek dan in het schoonste lied in de woorden: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen.’ De ongeneeslijke zal genezen worden; de onverzadelijke ziekte zal gestuit worden.
Vervolgens vernemen wij dat deze kwaal tot die behoort, waarvoor geen heelmeester of geneesmiddel is: ‘Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; u hebt geen heelpleisters. Wat krijt u over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid van uw ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.’ Welk een kwaal moet het zijn waarvoor geen geneesheer bestaat, terwijl er toch onder de vreselijkste ziekten van de mensheid geen enkele is, welke geen bijzondere onderzoeker heeft gevonden, die althans getracht heeft genezing aan te brengen. Maar hier is een kwaal waarvoor geen geneesheer is. De bozen beweren niet de kwaal van de zonde te kunnen genezen; ze beschouwen de zonde zelfs niet als een kwaal en er is hun niets aan gelegen om de mensen heilig te maken.
De goede zijn zeer ver van te menen dat ze de zonden in anderen overwinnen kunnen, want ze kunnen ze in zichzelf niet overwinnen en daarom geven ze zich nooit als geneesheren uit in een geval als dit. Geen mensenhand kan deze wond verbinden; geen aardse geest kan in deze diepgewortelde kwaal doordringen: ze gaat alle menselijke geneeskunde te boven. Ja, en de profeet voegt er bij: ‘Gij hebt geen heelpleisters’: nooit is er één geweest. Dikwijls is de vraag gedaan: ‘Is er geen balsem in Gilead? Is daar geen geneesmeester?’ Het antwoord op deze vraag is: Nee, er is geen balsem in Gilead, en ook nooit geweest. Voor geestelijke kwalen groeit geen balsem in de velden van Gilead noch op de Karmel noch in Saron. Voor zielen die door de ziekte van de zonde zijn aangetast, is onder de hemel geen geneesheer te vinden; de andere vraag bewijst dit: ‘Waarom bestaat er geen heling voor de dochter mijns volks?’ Wanneer er balsem en geneesheren voor haar ziekte waren, zou ze al allang genezen zijn.
Maar zalf noch geneeskunde is onder de mensenkinderen te vinden. Doorzoek al de geleerdheid van de ouden en u zult geen geneesmiddel voor de zonde ontdekken; onderzoek al de uitvindingen van de nieuwere tijd en u zult geen middel vinden tegen de liefde tot het kwade. Niets kan haar genezen dan één ding, en dat is niet van deze aarde. Uit de Heere van de hemel aan het kruis bloedde een balsem die deze wond kan genezen, en door Zijn dood was Hij de dood van deze kwaal. Maar buiten Hem kau niemand onze wonden verbinden, of ze met zalf verzachten.
Hij is de Ene en enige barmhartige Samaritaan voor wie geestelijk ziek zijn; Hij alleen heeft wijn en olie voor onze wonden. Zijn mijn hoorders tot besef daarvan gekomen? Zijn er hier, die Gods weg van de zaligheid nog niet ontdekt hebben, maar zich toch bewust zijn dat ze er zelf geen weten? Ik ben er dankbaar voor, dat u zover gekomen bent; mag het niet lang meer duren dat u veel verder gaat en de Heere Jezus gereed vindt u van alle ziekte te genezen. U bent voor eeuwig verloren tenzij u tot Hem gaat, want uw kwaal is dodelijk, uw wond doet u verteren en er is niemand die u gezond kan maken van uw ziekte of u genezen van uw wond dan de Heere Jezus, Die Gebrokenen van hart geneest, Die went’len in hun bloed, En in Zijn eigen offerdood Hun ‘t leven vinden doet.
Deze kwaal is uiterst gevaarlijk omdat ze in het hart doordringt en daar haar intrek neemt. Wanneer ze schijnbaar voor een tijd geweken is, komt ze terug als wij dit het minst verwachten. Ze zal weer uitspruiten zoals de boom die afgehouwen is, en weer uitbot als hij water ruikt. Ze kwelt ons op alle wijzen; ze verlamt onze goede voornemens, want wij kunnen wat wij verlangen niet volvoeren; ze berooft ons van onze troost en doet ons zuchten, daar wij gebukt gaan; ze mengt zich in onze heiligste aangelegenheden, verkoelt onze gebeden, verstijft onze lof en doodt onze kracht.
Er is niets dan kwaad, enkel kwaad, en wel voortdurend. Hoe groot is Gods genade, dat Hij medelijden heeft met een schepsel dat met deze vreeslijke ziekte besmet is! Hoe genadig is het van Hem, dat Hij onze ongerechtigheid eer beschouwt als een ziekte die genezen, dan als een misdrijf dat gestraft moet worden.
Ik sprak u van een dubbele verkeerdheid in deze toestand en de tweede verkeerdheid is dat deze zieke gewond werd wegens zijn zonde. Zijn wonden zijn van geen gewone aard, want in het veertiende vers wordt ons gemeld dat God Zelf hem gewond heeft. De Heere zegt: ‘Ik heb u geslagen met eens vijands plage, met de kastijding eens wreden: om de grootheid van uw ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig vele zijn.’ In zijn oneindige liefde besluit God de zondaar de boze gevolgen van zijn zonde te doen zien en gevoelen; en dit doende maakt Hij diepe wonden zoals een vijand slaan zou die geen medelijden had maar alleen pijn wilde veroorzaken.
De Heere weet dat zwakheid in dit geval van geen nut is en daarom slaat Hij geducht en snijdt diep. Hij speelt niet met het geweten, maar Zijn kastijding is zo hevig dat men meent dat Hij wreed is. Er bestaat zo iets als wrede vriendelijkheid en het tegenovergestelde daarvan is liefderijke wreedheid, genadige strengheid. Wanneer de Heere het zondebesef doet ontwaken en de ziel zien laat, welk een kwaad ze begaan heeft met tegen God te overtreden, dan bloedt de wond en breekt het hart. Men kan de slagen van onze grootste vriend niet onderscheiden van die van onze ergste vijanden als men alleen naar het ogenblikkelijk gevoel oordeelt. Onder de hand van de Heere wordt de ziel weldra tot wanhoop gevoerd. IJdele hoop wordt als een potscherf verbroken, vals licht gaat in nevel onder en vreugde en blijdschap worden teniet gedaan.
Uit liefde is het dat de Heere ons aldus oordeelt en ons tuchtigt, opdat wij niet met de wereld veroordeeld zouden worden. De pijn is vlijmend maar heilrijk. De Heere wondt opdat Hij hele, Hij doodt opdat Hij levend make. Zijn stormen doen ons stranden op de rots van het behoud en Zijn onweders voeren ons in de heerlijke haven van ootmoedig geloof. Gelukkig zijn de mensen die aldus ongelukkig gemaakt zijn. Maar dit weten ze voor het tegenwoordige niet en behoeven daarom de belofte: ‘Ik zal u van uw plagen genezen, spreekt de Heere.’
Niet alleen in het geweten vallen de slagen, maar wanneer God vast besloten heeft, de mensen van hun zonden te doen vlieden, treft Hij hen in alles en overal. Hij neemt met één slag de vreugde van onze ogen weg; het kind, de man, de vrouw, de vriend sterft. Want de Heere wil liever ons huis met rouw vervullen dan ons in vleselijke gerustheid te laten. Hij neemt het zilver en het goud weg, want Hij wil ons liever tot bedelaars maken dan ons de afgoden van de wereld te laten blijven aanbidden. Het olievat is gebarsten en de voorraadschuur is verbrand, want Hij wil niet dat onze zielen opgaan in aardse dingen. Hij slaat het lichaam met ziekte en de geest met droefheid; de gezondheid vliedt heen en de krachtige, werkzame man wordt op het ziekbed uitgestrekt en hij zucht en kermt onder Gods hand.
God is in al deze slagen zeer wreed, volgens het kortzichtig oordeel van de mensen, maar in de grond van de zaak is Hij liefderijk en genadig en is Hij bezig het eeuwig heil van de lijdenden uit te werken. Zoals de chirurgijn een scherp, mes gebruikt en diep in het vlees snijdt, wanneer hij een dodelijke zweer wil verwijderen, als wondt de Heere met grote strengheid het hart, totdat Hij de wortel van onze eigenliefde getroffen heeft. Inderdaad, de mens verkeert in een ellendige toestand, wanneer hij door de zonde is aangetast en dan door Gods kastijding verbrijzeld wordt, maar het kan zijn dat hij de wonden, die hij zichzelf geslagen heeft, nog vermeerdert, want een vallen in de zonde is een vallen dat de beenderen verbreekt. Menigeen zal, ter oorzaak van zijn overtredingen, zich moeten voortslepen naar zijn graf. Dit was ongetwijfeld met David het geval: hij heeft nooit herkregen wat hij verloor toen hij zondigde met Bathséba.
Gebroken beenderen doen veel pijn, vooral wanneer men ze zelf gebroken heeft door eigen dwaasheid. Wanneer u een beproeving niet aan tweede oorzaken toeschrijven kunt en ze ook niet als van God gezonden kunt beschouwen, maar wanneer uw geweten fluistert: ‘U hebt ze zelf over u doen komen’, dan is de alsem met gal gemengd en is er geen leniging voor de smart. Wanneer u arm bent doordat u uw bezittingen verkwist hebt; wanneer u ziek bent doordat u aan uw lusten en hartstochten hebt toegegeven, – wie kan u dan een woord van troost toevoegen? Wanneer u godvruchtige vrienden verliest, die u eens geminacht hebt; wanneer u door een ware ziekte verhinderd wordt op te gaan naar het huis van de Heere, dat vroeger een verveling voor u was, is uw droefheid dan niet bijzonder smartelijk?
Neemt nu deze drie dingen tezamen: uw beenderen zijn door uw eigen zonde verbroken, God houdt met u de weg van de kastijding, en als een smartelijke kwaal gevoelt u de zonde in uw geweten, en ik geloof dat ik niet te veel zei, toen ik de toestand van de ziel als zeer ernstig beschreef. God helpe hem, die in zulk een geval verkeert. Want niemand anders is daartoe in staat. Een troost is het, dat de Heere Jezus dezulken helpt, want Zijn genadige belofte luidt: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen.’ Mag de Heilige Geest dit eerste gedeelte van onze over denking voor velen van u zegenen!
II. Onze tweede opmerking kan gevoeglijk tot opschrift dragen: Een bijzondere tussenkomst. Het arme schepsel verkeert in een wanhopige smart, maar de God van de medelijdende liefde buigt Zich neer en ik verzoek u acht te geven op de uitkomst. Deze tussenkomst is, ten eerste, Goddelijk. ‘Ik zal de gezondheid doen rijzen, en Ik zal u van uw plagen genezen.’ De oneindige Jehovah alleen kan spreken met dit grote Ik en zeggen: ‘Ik zal’, en weer: ‘Ik zal.’ Geen menselijk geneesheer, die die naam waardig is, zou aldus spreken. Hij zou nederig zeggen: ‘Ik zal trachten u gezond te maken; ik zal beproeven uw wonden te helen’.
Maar de Heere spreekt met de stelligheid van de almacht, want Hij bezit de macht Zijn Woorden waar te maken. Alle anderen kunnen niet, maar de Heere doet het. U kunt uzelf niet genezen, maar de Heere zal u genezen. En wie is die grote ‘Ik’, die zo oppermachtig spreekt? Het is niemand anders dan Hij die de hemelen en de aarde gemaakt heeft en alle dingen onderhoudt door de kracht van Zijn hand; het is de ‘Ik ben’, de eeuwige Jehovah, Wiens woord onbeperkte macht heeft. Hij verschijnt op het ogenblik van de uiterste nood en wanneer er geen helper is, brengt Zijn arm verlossing aan. Geloofd zij de Heere Die al onze ongerechtigheid vergeeft, Die al onze ziekheden geneest.
Merk op dat omdat deze tussenkomst Goddelijk is, ze krachtdadig is. De Heere geneest krachtdadig allen wie Hij de handen oplegt. Hoe zou het anders genezen? Wat kan de Heere weerstaan? Kan iets de oneindige wijsheid te groot zijn? Is er iets dat de almacht moeilijk valt? ‘Omdat het wonderlijk is in uw ogen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn, spreekt de Heere der heirscharen.’ Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt en het staat er. Wanneer God dus zegt: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen’, dan zal de ongelukkige gezond worden, die aan de poort van de dood van droefheid ligt te verkwijnen.
Als Hij zegt: ‘Ik zal u van uw plagen genezen’, dan zijn de diepe sneden en houwen terstond geheeld, eer zij de naam van de geliefde Heelmeester! Arm ontrust hart, waar bent u thans? Zegt u: ‘Niemand kan mij genezen?’ Wat u zegt is waar zo u één uitzondering maakt, en die uitzondering is uw Heere. Ik zeg u dat Hij u nu genezen kan, zodat de beenderen, die Hij gebroken heeft, zich verheugen zullen. Hij kan deze kwaal van u wegnemen en u de gezondheid teruggeven alsof uw vlees dat van een klein kind was, en u zult rein zijn; alleen, geloof in Hem. Hij Die u schiep kan u herscheppen. Gelooft u dat?
Merkt op dat deze tussenkomst een volledig werk verricht, want ze komt aan het tweevoudig misdrijf tegemoet. ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen’ – dat is een voorname zaak. Wanneer iemand gezond wordt, kan hij een paar wonden dragen zonder al te zeer overladen te zijn. Maar God doet niets ten halve, want wanneer Hij de gezondheid heeft weer gegeven, zegt Hij bovendien: ‘Ik zal u van uw plagen genezen.’ Hij wil de kwaal en de wond beide genezen. Er is geen toestand waartoe de ziel verzinken kan, dat de Heere haar niet even goed uit de diepte kan doen opkomen.
Wanneer u aan de oever van de dood en aan de rand van het graf bent, dan is toch, zolang u de ijzeren poorten van de dood niet doorgegaan bent, uw verlossing mogelijk bij God, ja uitgemaakt en zeker bij God, wanneer u maar geloven wilt in Zijn geliefde Zoon. Hoe genadig is de Verlosser, dat Hij ons niet ten halve behoudt en aan ons overlaat het werk te voleindigen! Hij begint niet en verricht een deel van de genezing, en zegt dan: ‘Ik moet het overige aan de natuur overlaten.’ Nee, de genezing is volkomen: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen.’ O, u die ziek bent en gewond, gaat zoals u bent en werpt u aan Jezus’ voeten en zegt tot Hem: ‘Doe uw belofte gestand, o, Heere ik ben gekomen met Uw woord in mijn mond en in mijn hart; doe mij de trouw van Uw belofte ervaren, en doe mij de gezondheid rijzen, en genees mij van mijn plagen.’
Let tevens op, hoe oppermachtig vrij deze belofte is. Ze zegt niet: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, indien ….’ Nee, er is geen ‘indien’; en er is geen sprake van beloning. Hier is genezing om niet. Jezus komt om ons gezondheid te geven zonder geld en zonder prijs, zonder vergelding of boete, zonder arbeid of verdienste. Ik bewonder het heerlijke onvoorwaardelijke van deze belofte, door Jehovah aan Zijn verbondsvolk gedaan. Haar grondtoon is: ‘Ik zal.’ Er is geen enkele voorwaarde of eis. Van ‘misschien’ is geen schijn; van ‘mogelijk’ geen schaduw. Kom, arme schuldige ziel, u die bij God geen aanspraak kunt laten gelden, kom en pleit op zijn Goddelijk:’Ik zal.’ U kunt geen beter aangrijpingspunt in de Engel van het verbond hebben terwijl u met hem worstelt. Gods belofte is een onoverwinnelijk wapen: door het goed te gebruiken behoort u tot de onoverwinnelijken. Kom dan, bid ik u, en zeg: ‘Heere, aldus staat er in uw Woord geschreven; schrijf het daarom, bid ik U, op het blad van mijn ervaring.’
Merkt op, dat hoewel ze dus vrij en onvoorwaardelijk is, ze nu toch een zaak van ontwijfelbare zekerheid is, want God heeft de belofte gedaan en Hij kan daar niet van afwijken. Aan elke schuldige zondaar, die zich van zijn schuld bewust is, en die ze voor God wil komen belijden, wordt mensen de belofte gedaan: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen.’ Aan u, geliefde medezondaars, zowel als aan Juda en Israël vanouds, wordt deze belofte gericht, als u uw kommer en uw zonde voor het oog van de albarmhartige Vader brengen, en op het dierbaar bloed van Christus pleiten wilt. Geen enkele zieke zal van het gasthuis van de liefde worden uitgesloten.
Wanneer, zoals Job, de zondaar van het hoofd tot de voeten met zweren bedekt is, en als hij zich maar thuis gevoelt wanneer hij op een mesthoop zit en zich met een potscherf begint te krabben, zegt toch nog de Heere: ‘Ik zal u genezen.’Wanneer uw zonde u in eigen ogen walgelijk maakt, zodat u uitroept met één van de oude dag: ‘Mijn etterbuilen stinken, ze zijn vervuild’, dan nog is de Heere Jezus in staat u te redden, ja, belooft Hij zelfs u te redden. Grijp de belofte met de hand van het geloof aan, en u zult gezond gemaakt worden. Alle zonde en ongerechtigheid zal de mensen vergeven worden; en alle neiging tot de zonde en alle smet van de ongerechtigheid zal van de mens worden weggenomen, wanneer hij vertrouwen wil op de macht en de belofte van de Heere, Die getrouw is. Zondaar, Zijn aanraking kan u terstond reinigen. Vertrouwen op die hand, zeg ik u, en het wonder zal geschieden.
III. Nu kom ik aan ons derde punt, dat is: een bijzondere reden: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de Heere; omdat ze u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar.’ God vindt nimmer een reden tot barmhartigheid in de onderstelde deugd van de zondaar. Hij zag op deze zieke, en Hij kon niets aanbevelends in hem ontdekken dat hem deze zegen waardig maakte; daarom zag Hij alleen op de zondaar om hem barmhartigheid te bewijzen. Is het niet vreemd dat de Heere eerder een reden tot barmhartigheid vindt in de liegende mond van de boze, dan dat Hij een reden tracht te vinden in de onderstelde rechtvaardigheid van hen die zich rechtvaardig achten? Hij zegt niet: ‘Omdat u heilig was’, of: ‘Omdat u goede voornemens had’, maar: ‘Omdat ze u een verdrevene noemen.’ Wie waren zij? De spotters en godslasteraars: de Heere verandert het adderenvenijn, dat onder de tongen van de bozen was, werkelijk in een reden om hun barmhartig te zijn.
Dit bewijst duidelijk hoe God de eigen schatting van de verdienstelijkheid van de mens haat. Maar het bewijst evenzeer dat Hij in iets een reden voor barmhartigheid moet vinden. Men noemde het arme Sion, toen God het scheen te hebben laten varen, ‘een verworpeling’; men sprak: ‘Niemand gaat tegenwoordig naar Jeruzalem; daar stond eens een tempel, maar hij is nu verwoest; eens verkeerden daar vorsten, maar tegenwoordig zijn de inwoners van Jeruzalem een hoop bedelaars; niemand houdt zich met hen op; ze zijn het uitvaagsel van de wereld.’ Dit verwekte de ontferming van de Heere. ‘O’, sprak Hij, ‘is het zo ver gekomen? Durft men Mijn beminde ‘een verdrevene’ noemen, en zeggen dat niemand naar haar vraagt? Dan zal Ik naar haar vragen, en haar helen, en haar herstellen, want Ik kan zulke hoon niet dragen.’ Nu dan, is daar een zondaar ter wereld, over wie andere zondaren, die even verdorven van hart zijn, hun smaad beginnen uit te storten, zeggende: ‘Hij is een verdrevene’, dan is het alsof God zegt: ‘Wie bent u die zo spreekt? Zelf bent u verachtelijk, en toch durft u op deze ellendige, op deze uitverkorene, uit de hoogte neerzien, alsof hij zoveel erger was dan u bent.
Daarom zal Ik deze verlatene redden, en Mij over de verworpeling ontfermen.’ Het oordeel van God en van de mensen verschilt zeer veel. Wat door mensen verworpen wordt neemt God aan; en wat mensen roemen verwerpt God. Het gebeurt menigmaal dat wanneer een overtreder buiten de synagoge geworpen wordt, Jezus hem terstond vindt. Wanneer sommige overtreders zich aan bijzondere misdrijven schuldig maken, op een wijze die door het gros van de goddelozen veracht en verfoeid wordt, dan spannen veel van die onheiligen samen om de rampzalige overtreder ten dode toe te vervolgen, maar treedt de Heere Jehovah tussen beiden, alsof Hij zeggen wilde: ‘Waarom doet u dat, u huichelaars? Waarom, verfoeit u hen zo, wier zonden niet schandelijker zijn dan de uwe?’ Ik houd het er voor dat de Heere Jezus dikwijls handelt zoals Hij deed tegenover de in overspel gegrepen vrouw, en zegt: ‘Wie van ulieden zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar.’ Nog overtuigt Hij de mensen in hun consciënties, en nog keert Hij Zich in ontfermende liefde tot de arme veroordeelde, en zegt: ‘Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig niet meer.’ Waar bent u, arme, gejaagde zondaar?
Ik weet, u bent hier of daar in het gedrang. Men zei u gisteren ‘dat men nooit meer iets met u te doen wilde hebben. U kunt uw misdrijf niet ontkennen: toch voegt het uw medezondaars niet u hard te bejegenen, want ze zijn uw rechters niet. Aanvaard gelovig deze belofte voor uzelf: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, omdat ze u noemen de verdrevene.’ U kunt er grote troost uit putten, indien u het slechts gelovig doen kunt. Nu de wereld u verstoten heeft, zal de gemeente u aannemen; nu de duivel u moede schijnt te worden, zal Christus een begin met u maken; nu de deur achter u is dichtgeworpen door degenen die u eens genegen waren, staat Christus’ deur voor u open, om u binnen te laten. Omdat ze u een verdrevene noemen, roept Hij u om tot Hem te komen.
Maar dit is niet de volledige zin van onze tekst. Ik bedoel dat hij te kennen geeft dat Gods ijver ontsteekt tegen degenen die Zijn volk verachten en er kwaad van spreken. Wat Sion ook wezen mocht, het was nog de woonstede van God; hoe schuldig Jeruzalem zich ook mocht gemaakt hebben, het was toch de heilige stad, de verblijfplaats van de grote Koning. Toen de toorn van de Heere tegen Jeruzalem ontstoken was, gaf Hij het ter vergelding van Zijn grote ongerechtigheid, voor enige tijd aan de verwoester over, die het vernielde en met vuur verbrandde; maar toen de heidenen begonnen te zeggen: ‘Wat dat volk aangaat, ze zijn verdreven, en wat de stad betreft, niemand vraagt naar haar’, toen sprak de Heere bij Zichzelf: ‘Toch zijn ze Mijn volk, en Ik wil niet dat men hen verdrevenen noemt; en het is Mijn stad en Ik wil niet, dat gezegd wordt dat niemand naar haar vraagt.
Haar naam zal zijn Hefziba en haar land Beulah, want de Heere heeft lust aan haar.’ Zijn liefde brandde als een vuur en ontvlamde in ijver, en Hij zei: ‘Ik zal haar de gezondheid doen rijzen en haar tegenpartijders de mond stoppen.’ Het komt een vader toe zijn zoon te kastijden. Maar wanneer zijn kind op straat door een vreemde geslagen wordt, komt de vader daartegen op. Hij is terstond gereed Zijn kind te verdedigen, hetzelfde kind dat hij zo-even nog ernstig gestraft heeft. Een man kan zich te beklagen hebben over zijn vrouw dat ze hem verdriet heeft aangedaan, dan vermoed ik dat de kortste weg om hem weer in goede verstandhouding met haar te brengen zou zijn dat iemand anders iets in haar begon te berispen. ‘Waar bemoeit u zich mee?’ zegt hij dan; ‘ik duld geen aanmerkingen op mijn vrouw: niemand heeft zich in mijn bijzijn over haar uit te laten.’ Dit is een zuivere vergelijking van de houding van God. Hij wil de Zijn met mate kastijden, maar zodra hun vijanden hen verworpelingen noemen, wendt Hij Zijn toorn af en verlost Zijn volk. O, welk heerlijk goed komt uit het kwade te voorschijn! Hoe genadig doet Hij de toorn van de mensen Hem loffelijk maken. Hij doet voor Sion de gezondheid rijzen en Hij heelt haar plagen, omdat men haar de verdrevene noemt.
Ik heb altijd goede hoop voor de gehele gemeente van Christus, zodra de goddelozen beginnen te smalen en te honen. Ze zeggen: ‘Het Christendom heeft zijn kracht verloren; de Christelijke kerk is een uitgeleefde inrichting geworden; niemand van enige ontwikkeling en kennis houdt zich meer aan het oude Boek en het oude geloof. De leer van Jezus is onder de geleerden tot een spreekwijs en klank geworden.’ Daarom vertrouw ik dat God tot Zijn kerk zal wederkeren en zijn waarheid verheerlijken zal. Zo waarachtig als Hij leeft, zal Hij heldere en heerlijke dagen over ons doen aanbreken, omdat men Zijn ware Gemeente een verworpeling noemt, naar wie niemand vraagt. Het is niet kwaad bij de mensen in een slecht blaadje te staan, want de verguizing van de mensen zal bespoediging van de vervulling van Gods heerlijke beloften ten gevolge hebben.
Laat Sions smaders zinloos razen; Haar kindren zegent God;
Hij overdekt met schaamte en schande Het Hem vijand’lijk rot.
God, keer tot uw zonen weder, En wend U tot haar gruis;
Dat Juda uw roem verkonde Met Isrel in uw Huis!
Houd u vast aan de waarheid van onze tekst, u die u als een verdrevene aanmerkt. Over haar zonde en haar berouw sprekende, zei mij onlangs iemand: ‘Ach, ja, ik ben een verworpene.’ Dat woord ging mij als een dolksteek door de ziel. ‘Maar’, antwoordde ik, ‘de Gemeente van Christus is gesticht om een huis voor verdrevenen en verworpenen te zijn: daar vindt u een nieuwe woonstede voor u, nieuwe broeders en nieuwe zusters, een nieuwe toekomst. Want u bent één van die eenzamen en verlatenen, die God wil doen wonen met een huisgezin.’
Sommigen van ons zijn door anderen nooit verworpenen genoemd, maar merken zichzelf als zodanig aan. Eens voelde ik mij als een Kaïn, alsof God mij een teken had gegeven van mij nooit te zullen zegenen: als een vogelvrije, veroordeelde en verdrevene; maar toen ik zo ver gekomen was, werd mij Gods genade ontdekt. Het was mij alsof Hij mij toeriep: ‘Omdat u uzelf een verdrevene geacht hebt, zal Ik u de gezondheid doen rijzen en u van uw plagen genezen’.
Ik wenste wel een woord van troost te spreken, geschikt voor arme zielen, die zich grotelijks bedrukt gevoelen. Ik voel mij daartoe echter in het geheel niet bekwaam want ik ben zwak en mat; maar ik ondervind altijd dat wanneer ik zwak ben, de Heere iets door mij spreekt wat een arme door de duivel gejaagde ziel, die geen rust kan vinden, juist nodig heeft, Ik geloof dat de Heere de bazuin in het ongerede brengt met het er een andere toon uit te halen dan die, welke ze geeft wanneer ze in haar gewone toestand is, een toon, waaraan juist een vermoeid oor behoefte had, dat naar geen andere klank luisteren kon. Mag de Heilige Geest het thans zo doen zijn.
IV. Laat mij eindigen met, in de vierde plaats, een enkele toepasselijke wenk te geven. Ik neem voor een ogenblik aan dat ik spreek tot dezulken, die hun ziekte en wonden hebben leren kennen en door Gods genade genezen zijn. Dan voegt het allereerst zorg te dragen in de nabijheid van de Geneesheer te blijven. Ik heb wel gezien dat patiënten van het platteland, die aan zorgelijke kwalen leden, een woning betrokken dichtbij een dokter, die zich in de behandeling van die soort van ziekte grote naam gemaakt had. Daar genoten ze de geriefelijkheden van het huiselijke leven, terwijl ze hun werk lieten rusten, omdat ze hun leven boven alles achtten, en een helper dichtbij zich nodig hadden. Niemand keurde dat in die lijders af; wij menen dat ze verstandig handelden. Laat ons uit hun voorbeeld leren.
De Heere heeft uw wonden genezen, en u de gezondheid doen rijzen; blijf nu bij Hem; verlaat Hem niet, verwijder u nooit van Hem, want uw oude kwaal mocht eens weer plotseling opkomen, daarom is het goed dichtbij uw Helper en Redder te verkeren. Nodig is het Hem altijd onder uw dak en in uw hart te hebben. Want Zijn tegenwoordigheid is de bron van de gezondheid van uw ziel. Blijf voortdurend bij Christus, dan zal de zon u niet steken bij dag noch de maan u hinderen bij nacht; als u in de schuilplaats van de Allerhoogste verkeert, zal geen kwaad u genaken, noch de pestilentie die in de donkerheid woedt. De kwaal van de zonde kan uitbreken wanneer wij dit het minst verwachten; wanneer wij menen dat de boze zuurdesem niet meer werken zal, trekt hij vaak al zijn kracht samen en brengt onze hele natuur in zondige gisting. Het gevaar ligt voor de deur, blijf dus in uw schuilplaats, Blijf bij Hem Die uw jeugd vernieuwt als van een arends en uw ziel geneest.
Ik raad u dikwijls aan u aan Zijn nauwlettend onderzoek te onderwerpen. Ga tot de grote Geneesheer en vraag Hem uw verborgen plaatsen te bezien, te onderzoeken, en te doorzoeken, of er ook enige schadelijke weg bij u gevonden wordt, en dat Hij u op de eeuwige weg mag leiden. Iemand kan een dodelijke ziekte in zich omdragen, zonder het schier gewaar te worden, omdat geen ervaren man hem heeft onderzocht en de ziekteverschijnselen heeft nagespeurd; en in geestelijke aangelegenheden is dit een algemeen gebrek, waarvan menigeen het slachtoffer wordt.
Stel u daarom onder de ogen van de Heere Jezus, want in ons meest oprecht zelfonderzoek tasten wij dikwijls mis, en wij zijn van nature geneigd te gunstig over ons te oordelen, zodat wij grotelijks gevaar lopen onze schuld over het hoofd te zien; en dit zou in de droevigste zelfmisleiding eindigen. Indien wij ons houden aan het strikte oordeel van Hem, Wiens ogen als vuurvlammen zijn, zullen wij niet bedrogen uitkomen.
Ik raad u op grond van eigen ondervinding deze Geneesheer dagelijks te raadplegen. Het is verstandig om wanneer men uit de bedorven atmosfeer van de wereld te huis komt, alvorens men zich ter ruste begeeft, een teug van Zijn Levenswater te gebruiken in de vorm van vernieuwing van het geloof in Hem. Ik ben er van verzekerd dat het een uitnemend middel is om de ziel te reinigen van alle schadelijk stof die men onder de dagelijkse bezigheden heeft ingeademd, wanneer men geen avond zonder volkomen belijdenis van zonden en vernieuwing van het geloof laat voorbijgaan.
Leg geheel uw toestand voor Hem bloot; houd niets achter; bid Hem dat Hij met u doe overeenkomstig Zijn kennis van uw toestand. Stort uw hart volkomen voor Hem uit, opdat Christus u volkomen kan genezen. Verberg geen ongunstig verschijnsel hoegenaamd, maar zeg Hem de volle waarheid. U kunt Hem niet misleiden; beproef dit dus ook niet, maar openbaar elk geheim voor Zijn alles doorziende blik. Stel Hem in staat uw gedachten en neigingen, uw voornemens en bedoelingen te doorvorsen. De ziektestof mag in de verborgenste plaatsen schuilen, Zijn alziend oog zal het dreigend gevaar ontdekken en het door onmiddellijke inwerking voorkomen.
Zeer ernstig raad ik u altijd de voorschriften van de grote Heelmeester getrouw op te volgen. ‘Wat Hij u zegt, doe dat.’ Volg niet een deel van Zijn voorschrift op en verwaarloos het andere. Op de Heere Jezus moet u zich volkomen, of in het geheel niet, verlaten. Zeg niet: ‘Hierop komt het niet aan’. Want dat is openbare tegenstand. Ik geloof niet dat een enkel woord van onze Heere van ondergeschikt belang is. Al mag het onze verlossing niet raken, toch raakt elk woord van Christus onze geestelijke welvaart; nooit kunnen wij het geringste van Zijn voorschriften verzuimen zonder door onze ongehoorzaamheid verlies te lijden. Zie zorgvuldig toe dat u het Lam volgt overal waar Het heengaat; geen andere weg is veilig in een wereld als waarin wij leven. Doe wat Hij u aanwijst, zoals Hij het u aanwijst, en u zult er wel bij varen.
Leg er u op toe groot vertrouwen in deze Geneesheer aan te kweken. Verlaat u op Hem zonder enig beding. Uw genezing wordt op wonderbare wijze voltooid wanneer u met uw gehele hart op Jezus vertrouwt. Twijfel nimmer aan de macht van de Verlosser om u volkomen gezond te maken. Niets is voor onze Heere te moeilijk; al verenigde iemand alle ziekten in zich, Hij zou ze alle overwinnen. Geloof dat met een onwankelbare overtuiging. Laat de duivel uniet verleiden om te twijfelen aan de onbeperkte macht van uw Heere. Toen onze Heere Jezus als onze Verlosser optrad, wist Hij wat Hij ondernam.
Hij deed geen proefneming. Hij heeft tot heden nooit gefaald. Nooit heeft een ziel op Hem vertrouwd ter zaligheid en is onverlost gebleven; en uw verlossing zal evenmin zijn kracht te boven gaan, Geloof op Hem met uw hele hart. Er bestaat geen reden tot twijfel. Wantrouw is het, waarvoor wij vrezen moet; het geloof is uw sterkte.
Wanneer u genezen bent, zoals ik vertrouwen dat u al bent, spreek dan goed van uw Weldoener. Stel u ten doel, bij uw buren rond te gaan als ze ziek zijn, en hun mee te delen hoe u genezen bent; aldus zult u uw Heere naam, eer en roem doen geworden. Verkondig aan alle mensen wat de Heere voor u gedaan heeft. Ik weet dat u hun die geschiedenis verhalen kunt al bent u geen redenaar. Toen u onlangs van uw ziekte hersteld was, kon u zeer goed uw vrienden vertellen van dat nieuwe medicijn dat als een tovermiddel werkte, en u vond woorden om goed te spreken van uw dokter; en ik ben zeker er van, dat u wel in staat bent de wonderbare werken van de Heere tot uw opzicht bekend te maken. ‘O maar ik zou het niet op een schone wijze kunnen verhalen.’ Beproef niet het op een schone wijze te doen, want dat zou het enkel bederven.
Maak uw verhaal zo eenvoudig mogelijk. Ik meen dat het van de heer Cecil is dat ik het volgend geval gelezen heb. Een verre vriend kwam hem spreken over een geneesmiddel om hem van zijn ongesteldheid te genezen. Deze vriend deelde hem alles daarvan mee en knoopte, toen dit afgelopen was, een gesprek met Hem aan over de gebeurtenissen van de dag. Dit had ten gevolge dat de heer Cecil zich geheel verdiepte in het gesprek, en toen zijn vriend vertrokken was, was hij alle bestanddelen van het wonderbaar geneesmiddel vergeten. Hoed u, door veel bijzaken uw vriend het ene nodige te doen vergeten.
Wanneer wij schone preken houden, zeggen onze hoorders: ‘Dat zat mooi in elkaar.’ ze letten niet zozeer op wat wij zeiden als op de wijze waarop wij het zeiden, en dat is een groot kwaad. Evenzo, wanneer u over uw verlossing gaat spreken met uw buurvrouw, en het met welsprekendheid verhaalt, zal ze zeggen: ‘Mevrouw Die en die is hier geweest en heeft mij in o, zulk een schone taal van haar bekering verteld; ik weet niet dat ik ooit zulke prachtige woorden gehoord heb; het was zeer aangenaam haar te horen.’ ‘Wat zei zij?’ ‘Ik weet niet wat ze zei, maar het was zeer mooi.’ Aldus worden veel preken en godsdienstige toespraken verstikt en begraven onder haar eigen staatsieklederen.
Hoe treurig als zij, wie wij ten zegen trachten te zijn, meer onze schone woorden bewonderen dan onze aanbiddelijke Meester. Ik hoop dat ik deze morgen niet vervallen ben in het kwaad waarover ik klaag. Uit vrees dat ik dit mocht gedaan hebben, wil ik mijn tekst tot mijn leus maken en hem nog eens herhalen. De Heere heeft gezegd: ‘Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen.’ Ik heb dat woord geloofd toen ik ziek en gewond was, en ‘de Heere was gereed om mij te verlossen; daarom zullen wij Hem loven op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp, al de dagen onzes levens, in het huis des Heeren.’
Amen.