Terwijl Hij nog sprak, ziet, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en ziet, een stem uit de wolk, zeggende: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Welke Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem.’ – En de discipelen, dit horende, vielen op hun aangezicht en werden zeer bevreesd. En Jezus, bij hen komende, raakte hen aan en zei: ‘Staat op en vreest niet! Mattheüs 17: 57
Duidelijke bewijzen voor de waarheid van onze godsdienst te bezitten is van het uiterste belang. Soms zou men wensen dat God uit de hemel voor onze oren spreken wilde of een buitengewoon wonder voor onze ogen verrichten, opdat men boven allen twijfel de waarheid van Jezus’ leer mocht kennen. De begeerte naar wonderen en tekenen is niets nieuws. Maar o, wij weten niet wat wij wensen en vragen. Want al kwam zulk een stem uit de hemel tot ons, wij zijn van hetzelfde vlees en bloed als Petrus, Jacobus en Johannes, en het zou dus op ons dezelfde uitwerking hebben als het op hen had. Wij zouden op ons aangezicht vallen en zeer bevreesd zijn. Het geestelijke wordt uit het geestelijke geboren; nooit kan het zaligmakend geloof uit het zinnelijk gezicht of gehoor ontstaan. Zonder enig wonder te tonnen kan de Heilige Geest geloof bewerken. Maar een wonder op zichzelf kan nooit een geestelijk geloof verwekken. Wensen wij een teken te ontvangen om ons geloof in God te bevestigen?
Als wij het kregen, zou het weldra herhaald moeten worden, want het ongeloof heeft een taai leven. Ik weet niet hoe dikwijls wij een stem uit de wolk zouden behoeven, maar wel dat het leven ons tot een ramp zou worden, want wij zouden zo menigmaal op ons aangezicht vallen, als vaak in bange vrees verkeren, dat wij van ontroering ontsteltenis ongeschikt werden voor ons dagelijks leven. Als Israël zouden wij de Heere gaan bidden niet meer tot ons te spreken. Het komt omdat de stem van de Allerhoogste te sterk, te majestueus is voor stoffelijke oren, en het gezicht van aangrijpende wonderen zou ons zo overweldigen, dat het beter voor ons is er zonder te blijven. Het voorbeeld van Israël in de woestijn leert duidelijk dat gestadige wonderen zelfs niet de geringste genadegave uitwerken, want het volk verviel tot alle kwaad, ondanks dat ze te midden van wonderen leefden, ja zelfs uit die wonderwerken aten en dronken. Geen tekenen en wonderen buiten, maar een nieuw hart in ons, is het grote geneesmiddel voor het ongeloof. Christus in ons is de hoop van de heerlijkheid en de dood van alle twijfel; wat daar buiten ligt kan uw behoefte niet vervullen.
Volgens onze tekst behoeven wij niet een hoorbare stem van God om de waarheid van onze godsdienst te bevestigen, maar de aanraking en het woord van Christus om ons innerlijk de macht van Hem te doen beseffen, van Wie God getuigenis geeft. Geen uit- maar inwendige bewijzen hebben wij nodig. De beste bewijzen zijn de dus genoemde proefondervindelijke, zoals die door de dadelijke ervaring geleverd worden. Het is beter voor een mens nabij Christus te leven en Zijn tegenwoordigheid te genieten, dan het voor Hem zijn zou door een luchtige wolk te worden overschaduwd en daaruit de hemelse Vader te horen spreken., De stem uit de wolk zou slechts schrik en ontroering veroorzaken, de stem van Christus daarentegen verblijden en troosten en tegelijkertijd een bevredigende sterke verzekering voor ons zijn betreffende de Goddelijke herkomst van het gesprokene.
Zekerheid is iets wat wij ten zeerste verlangen, en die kunnen wij beter verkrijgen door persoonlijke beproeving dan door van buiten komend getuigenis. Broeders, wat mij, in elk geval het meest baat is niet zozeer getuigenissen te overdenken of te zoeken als wel de kracht van het Evangelie zelf te ervaren door persoonlijke gemeenschap met de Christus van God. Men mag u verzekeren dat dit het hemelse brood is, maar u zult het, hoe hemels de stem is, niet half zo goed kennen als dan, wanneer u er van eet en door leeft. Dan zult u weten wanneer Jezus u aanraakt en toespreekt: ‘Staat op en vreest niet.’ Een wonderbare tussenkomst kan evenzeer doen ontstellen als overtuigen; een geestelijk bezoek en een vertroostend woord zal even zekerlijk overtuigen en tevens versterken.
De gekozen tekstwoorden schijnen mij toe ons juist te leren – dat aan de stem van God de Vader de stem en de aanraking van onze Heere Jezus Christus, de in het vlees verschenen Zoon, moest worden toegevoegd, of anders zouden wij niet zodanig verzekerd zijn, dat wij sprekende getuigen konden worden van de waarheid van het Evangelie. Om Christus te prediken moeten wij Christus horen; geen andere stem zal ons bevredigen zonder dat Hij tot ons spreekt. Laat ons bij de beschouwing van onze tekst ten eerste de stem uit de wolk, en ten tweede de stem van Jezus horen. Mag de Heilige Geest ons genadiglijk in staat stellen naar beide opmerkzaam te luisteren!
I. Laat ons luisteren naar de stem die uit de wolk spreekt. De tekst begint met de vermelding: ‘Ziet, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd.’ Wanneer God Zich tot de mens wendt is het volstrekt nodig dat Zijn heerlijkheid omsluierd wordt. Niemand kan Zijn aangezicht zien en leven. Daarom die wolk, bij deze en menige andere gelegenheid; daarom het dikke voorhangsel vóór de ingang tot het Heilige der heiligen; daarom de verordening van het reukoffer om de heilige plaats met rook te vullen, wanneer de hogepriester eenmaal per jaar zich achter het voorhangsel begaf; daarom de noodzakelijkheid van het lichaam en de mensheid van Christus om de Godheid voor ons oog te omhullen. God glanst door de mensheid heen, en wij aanschouwen het licht van de heerlijkheid van de Vader, zonder er door verblind te worden. Er moest een wolk zijn.
Echter was het een luchtige wolk, die een schaduw vormde en niet een dikke duisternis, zoals die welke de troonhemel van de Godheid uitmaakte bij de Wetgeving. Toen was de gehele berg Sinaï in rook gehuld, en de Heere zat op Zijn troon te midden van de dikke duisternis. Bij andere gelegenheden lezen wij: ‘Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels.’ Maar hier op de Thabor, waar God getuigenis geeft aan de Zoon van Zijn welbehagen, hult Hij Zich in een doorschijnend luchtgevaarte als uitdrukking van Zijn goedgunstigheid jegens de kinderen van de mensen.
Er waren er slechts drie die deze heerlijkheid van Jezus’ gedaanteverandering aanschouwden en de stem van de Vader hoorden. Zulke tekenen zijn niet voor onheilige ogen en oren bestemd. Er waren er genoeg om voldoende getuigenis af te leggen, want ‘het getuigenis van twee personen is waar’ en ‘in de mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan’. Het was daarom niet nodig dat u en ik de verheerlijkte Zaligmaker zagen; de waarheid van de gedaanteverandering staat even vast alsof wij het zelf gezien hadden, want drie mannen hebben het gezien, wier goede trouw boven alle bedenking verheven is. Het was niet nodig dat onze oren het woord van het getuigenis van de Vader in de hemelen hoorden, want de hier genoemde drie apostelen hebben Hem horen spreken en daarvan getuigd door hun eerzaam leven en hun marteldood. Wij weten dat hun getuigenis waar is, en voor ons bestaat op de huidige dag een volstrekte zekerheid van het geloof dat de Heere de almachtige God met een hoorbare stem verklaart dat Jezus van Nazareth Zijn Zoon is, in wie Hij Zijn welbehagen heeft. In de meeste zaken is het getuigenis van betrouwbare mensen al wat wij kunnen verlangen, en wij zijn gewoon dat aan te nemen en er naar te handelen. In dit geval mogen wij ons van de waarheid evengoed verzekerd houden alsof wij zelf op de Tabor hadden gestaan, en zelf gehoord en gezien hadden.
Het is leerrijk dat Gods spreken uit de wolk uit woorden van de Schrift bestond. Ons wordt voorgehouden: ‘Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods’; en welk een eer heeft hier de Vader aan de Heilige Schrift toegekend! Hij deed hier slechts drie korte uitspraken, en elk daarvan mag een aanhaling genoemd worden. De Heere God is de meester van de taal, want Hij is de schepper van de talen. Hij behoeft zich daarom niet te binden aan de taal die door de profeten en zieners in de door de Geest ingegeven schriften gebezigd wordt, en omdat Hij dit in dit ogenblik deed, leiden wij daaruit af dat Hij daarmee ten doel had een bijzondere eer aan de woorden van de Schrift te verlenen. Het was een hoogst plechtige gelegenheid. En toch behoefde de Heere Zelf van Zijn eigen Zoon niet met andere woorden te spreken dan die in vroegere eeuwen in de bladzijden van de Heilige Schrift opgetekend waren. Eerst zei de Vader: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Sla Psalm 2 vers 7 op en u leest: ‘Gij zijt Mijn Zoon.’ Daarop zei de Vader: ‘In welke Ik Mijn welbehagen heb.’ Zie Jesaja 42 vers 1 en daar zult u van onze Heere lezen dat Hij genoemd wordt: ‘Mijn uitverkorene, in welke Mijn ziel een welbehagen heeft.’
Deze woorden komen in Mattheus 12 vers 18 in een enigszins andere vorm voor: ‘In welke Mijn ziel een welbehagen heeft’, waaruit blijkt hoe nauwkeurig de woorden in alle opzichten met elkaar overeenstemmen. Daarop volgt het laatste woord: ‘Hoort Hem’, wat een herhaling is van Deuteronomium 18 vers 15, waar Mozes zegt: ‘Een profeet uit het midden van u, uit uw broeders, als mij, zal de Heere uw God u verwekken: naar Hem zult u horen’, of zoals Stefanus zegt: ‘Die zult u horen.’ De woorden van Mozes zijn evenzeer gebiedend als profetisch, en de zin er van is: ‘Hoort Hem.’ De stem van de Heere spreekt dus drie Bijbelwoorden uit, en voorzeker wanneer de Heere in de taal van de Schrift spreekt, hoeveel te meer moeten zijn dienaren het dan niet doen? Het best prediken wij, wanneer wij het woord van God prediken. Wij kunnen vertrouwen op wat wij zeggen, wanneer wij de waarheid verkondigen met de woorden die de Heilige Geest ons leert, en trachten de bedoeling van de Heilige Geest met Zijn eigen woorden weer te geven.
Laten wij thans op de woorden zelf letten. De Vader zegt: ‘Deze is mijn Zoon.’ – ‘Deze.’ Alsof Hij de aandacht van Mozes en Elia af wil trekken en zegt: ‘Deze is het, over wie Ik tot u spreek. Hij is meer dan de wet en de profeten, Hij is Mijn Zoon.’ Er bestond verschil onder de Joden wie de Messias zou zijn: ze geloofden aan de Messias, maar ze wisten niet wanneer Hij komen zou, noch waar, noch hoe. En vandaar dat ze zich vergisten en Hem voorbijgingen. Hier wijst de Vader op Jezus van Nazareth, de Zoon van Maria, zoveel het vlees aangaat, en zegt: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ In dit woord ligt een aanwijzing en onderscheiding, waardoor Hij Hem aanduidt als Degene die Hem het naast bestond en Hem het dierbaarst van allen was.
Hiermee wijst Hij op Hem als daar op dat ogenblik tegenwoordig; niet als nog te komen staande, maar als metterdaad bij hen, hun Meester en hun Vriend. ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Het is geen vinger die naar de historie heenwijst, maar een hand, die op de ware Messias wordt gelegd, Die in wezenlijk vlees en bloed voor hen stond, en omtrent wie ze later getuigden: ‘Wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. Want Hij heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is mijn geliefde Zoon, in welke ik Mijn welbehagen heb. En deze stem hebben wij gehoord, als ze van de hemel is gebracht geweest, toen wij met Hem op de heilige berg waren.’ Op deze zelfde plaats, op deze Tabor, stond Jezus te midden van hen, en de Vader wees op Hem, zeggende: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Ze konden zich geenszins vergissen omtrent de persoon: het woord van de Heere wees Hem onderscheidenlijk aan.
Omdat het Hem aldus persoonlijk aanduidde als tegenwoordig zijnde, zonderde het Hem van alle anderen uit en zette Hem geheel op Zichzelf als de ene en enige. ‘Deze is mijn geliefde Zoon’, en niemand anders mag op die titel aanspraak maken. Zeker, nog anderen zijn kinderen van God, maar door aanneming en wedergeboorte, maar geen van hen in de zin, waarin de Vader zegt: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Boven alle broeders en in bijzondere zin is Hij ‘de eniggeboren Zoon Gods’. Tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: ‘Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd?’ De leer van het eeuwige kindschap van de Zoon van God begrijpen wij niet, en wij kunnen het niet begrijpen. Ik acht het bijna heiligschennis te trachten in deze diepe verborgenheid in te dringen: heilige schuchterheid komt er tegen op; en bovendien, de heerlijkheid is te sterk; ons ontbreken de ogen die in zulk schitterend licht iets kunnen zien. Dit echter mogen wij opmerken: namelijk dat Jezus niet zo de Zoon van God is dat de zin van die uitdrukking juist overeenkomt met het kindschap onder de mensen, want Hij is Eenswezens en mede-eeuwig met de Vader, en Zelf wordt Hij ‘Sterke God’ en ‘Vader der eeuwigheid’ genoemd. Hij is van eeuwigheid, zoals geschreven staat: ‘In den beginne was het Woord.’
Toch is het woord kindschap de dichtstbij komende uitdrukking ter aanduiding van de grote verborgenheid, en het woord ‘Zoon’ de naaste beschrijving die in menselijke taal kan gegeven worden. Daarom zegt de Vader, in betrekking tot Zijn Zoon en niemand buiten Hem en enkel en alleen voor Hem: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon.’ Hijzelf zei: ‘Ik ben van God uitgegaan en kom van Hem.’ Hij is ‘de eniggeboren Zoon’ Die in de schoot van de Vader is. O, geliefden, Hij is een geheel bijzondere persoonlijkheid, het wonder der wonderen, want Hij is even waarachtig de Zoon van God als Hij de Zoon des mensen is. Hij is werkelijk Mens en wij doen niet verkeerd wanneer wij Hem als zodanig behandelen, want Hij heeft geleden en is ook gestorven. Toch is Hij werkelijk God, want Hij leeft tot in alle eeuwigheid en draagt alle dingen door het woord van Zijn sterkte.
‘Deze is mijn Zoon.’ Mozes en Elia waren Zijn dienstknechten – Jezus alleen was Zijn Zoon. Door Hem zo Zoon te noemen wordt ons geleerd dat Jezus met God van dezelfde natuur is – dat Hij wezenlijk God is. Een mens is geen vader van wat hij met zijn handen gemaakt heeft, bijvoorbeeld een beeld of schilderstuk. Maar een mens is vader van een ander die van dezelfde natuur is als hij. En de Heere Jezus Christus is in alle opzichten van dezelfde natuur als God een wezenlijke Zoon. De Heere Jezus is van gelijke natuur met de Vader, en daarom acht Hij het geen roof Gode even gelijk te zijn, en Hij ontvangt dezelfde eer en aanbidding als de Vader, zoals de Schrift zegt: ‘Dat ze allen de Zoon eren’ zoals ze de Vader eren. ‘Die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, die gezonden heeft.’
Een zoon draagt de gelijkenis van zijn vaders en uitdrukkelijk wordt de Heere Jezus beschreven als ‘het afschijnsel van Gods heerlijkheid, het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid’, zodat Hijzelf zeggen kan: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.’ Hij is ‘het beeld des onzienlijken Gods’: in Hem wordt de Godheid beter gezien dan in al de werken van de schepping.
Niet alleen is er gelijkenis tussen de Vader en Christus, maar een eeuwigdurende vereniging: ‘Ik en de Vader zijn één.’ ‘Ik ben in de Vader’, zegt Jezus, ‘en de Vader in Mij.’ Dit geeft een voortdurende onderlinge gemeenschap en deelgenootschap in plannen en bedoelingen te kennen. ‘De Zoon kan niets van zichzelf doen, tenzij Hij de Vader dat ziet doen. Want zo wat Die doet, dat doet ook de Zoon desgelijks. Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem alles wat Hij doet.’ De Heere Jezus is van eeuwigheid in de schoot van Zijn Vader en Hij zegt: ‘Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon en wie het de Zoon wil openbaren.’ Het was met de Zoon van God dat de Vader beraadslaagde toen Hij zei: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis.’ Onze Heere kent en openbaart het binnenste van het hart van de Vader, want Hij is Zelf ‘God boven allen te prijzen in der eeuwigheid.’ Laat ons, Broeders, nooit aan de Heere Jezus denken zonder de diepste eerbied als werkelijk God uit God, God evengelijk en mede-eeuwig met de Vader. Laat ons, Hem Meester en Heere noemende, toezien dat wij Hem de eer geven die aan Zijn Naam toekomt. Want Hij is de Heere, voor Hem zal alle knie zich buigen en alle tong belijden dat Hij de Heere is, tot heerlijkheid van God, de Vader.
‘Deze is mijn Zoon.’ Ligt hierin niet de grote liefde van God tot schuldige schepselen uitgedrukt? ‘Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft.’ U ziet de liefde van Abraham tot God, waar hij gereed staat om op Gods bevel zijn zoon Izaäk te offeren. U herinnert de woorden: ‘Neem uw zoon, uw enige Izaäk, die u liefhebt en offer hem tot een brandoffer.’ Dit is juist wat de hemelse Vader voor ons deed, en toch waren wij Zijn vijanden, die in opstand tegen Hem verkeerden. – Hoort, o hemelen, en verwonder u, o aarde, Hij heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem uit eigen beweging voor ons allen overgegeven. ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.’ Welk een dank zijn wij Hem daarom verschuldigd! Tot welk een toewijding moet ons dit nopen ‘Deze is mijn Zoon.’ Waar u Jezus op de Thabor of op Golgotha aanschouwt, daar ziet u God, die Zichzelf voor ons geeft, opdat wij niet verderven, maar het eeuwige leven hebben.
Wanneer de Vader verklaart: ‘Deze is mijn Zoon’, welk een Zaligmaker zal Hij dan zijn. Hoe kunnen wij ons dan niet met vast vertrouwen op Hem verlaten. Wanneer de Heere Jezus Christus niemand minder dan God Zelf is, hoe zou het Hem dan aan macht kunnen ontbreken om ons zalig te maken! Indien Hij Gods eniggeboren Zoon is, hoe veilig kunnen wij dan de noden en behoeften van onze ziel aan Zijn almachtige handen toevertrouwen! Hij is inderdaad onze ‘grote God en Zaligmaker’. ‘Het is des Vaders welbehagen, dat in Hem al de volheid wonen zou.’ Welk een Middelaar hebben wij! Zo dierbaar aan Hem bij Wie Hij voor ons tussentreedt, want Hij is Zijn geliefde Zoon! Welk een offer, dat al onze zonden bedekt, want’Hij heeft zichzelf voor ons overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk.’ Hoe zwart onze zonde, hoe diep onze rampzaligheid zij, wij mogen het hoofd opbeuren en uitroepen: ‘Werkelijk, de zaligmakende genade Gods is hier verschenen.’ Wanneer de Zoon van God Zichzelf tot een zoenoffer heeft overgegeven, dan zijn wij inderdaad verzoend en kan niemand ons in slavernij houden.
Wanneer de Vader zegt: ‘Deze is mijn Zoon’, hoe groot is dan de genade van onze aanneming. Met zulk een Zoon heeft de Heere geen behoefte aan kinderen. Hij heeft ons niet tot Zijn kinderen gemaakt omdat Hij die behoefde, maar omdat wij geen Vader missen konden. Het oneindige hart van de Vader was vervuld met de liefde tot Zijn Eniggeborene. Er was genoeg in Jezus om de liefde van God de Vader te bevredigen, en toch rustte Hij niet voor Hij Hem tot de ‘eerstgeborene (het hoofd) onder veel broederen had gemaakt.’ Hierin moeten wij de genade van God eindeloos bewonderen. ‘Zie hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk, dat wij kin- deren Gods zouden genoemd worden.’ Wanneer iemand kinderloos is, en een erfgenaam verlangt, komt hij er toe een kind aan te nemen om de ledige plaats in zijn huis te vervullen; maar de hemelse Vader behoefde dit niet te doen, want Hij zegt: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Onze aanneming geschiedt dus niet om Zijnentwil, maar tot onze behoefte. Ze is een bewijs van Goddelijke liefdadigheid, die uit Gods vrije liefde opwelt. Eeuwige dank zij de Vader toegebracht!
De Vader zegt: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ Niemand van ons kan beseffen hoe innig de Vader de Zoon liefheeft. Wij beminnen onze kinderen, wij hebben hen lief als onze eigen ziel, wij kennen geen maat van onze liefde tot hen. Maar toch zijn wij eindige wezens en zo ook onze kinderen, en de eindige kan de eindige slechts een eindige liefde toedragen. Maar hier is een Oneindige Vader met een Oneindige Zoon en Hij heeft Hem oneindig lief. Hoe zou het anders kunnen? Hij is Hem het naast: Zijn eigen Zoon. Hij is in alles Hem gelijk, in natuur, waardigheid, hoedanigheid en heerlijkheid. Hij doet in alles Zijn wil. Jezus zei: ‘De Vader, die Mij gezonden heeft, is met Mij; de Vader heeft Mij niet alleen gelaten. Want Ik doe altijd wat Hem behaaglijk is.’ Indien wij zulk een zoon hadden als God heeft in Jezus, dan zouden wij hem wezenlijk liefhebben, want daar is in alle eeuwigheid niets in de Zoon geweest dat in het allergeringste met zijn gezindheid streed. Het zijn wonderlijke woorden van de mens Christus Jezus: ‘Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat ik het wederom neme.’ Wanneer Salomo de Wijsheid, hetwelk slechts een andere naam voor onze Heere Jezus is, sprekende invoert, dan vernemen wij: ‘De Heere bezat mij in het begin Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan; Ik ben van eeuwigheid gezalfd geweest, van de aanvang, van de vroegste oudheid van de aarde aan; toen Hij de zon haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden, toen Hij de grondvesten van de aarde stelde; toen was ik een voedsterling: bij Hem; en ik was dagelijks Zijn vermaking, te allen tijd voor zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld Zijns aardrijks.’ Van eeuwigheid was Hij in de schoot van Zijn Vader en toen Hij die verliet was het om zijns Vaders wil te doen en Hem gehoorzaam te zijn tot in de dood. Zijn wil en de wil van Zijn Vader stemmen volmaakt overeen en daarom kunnen wij de diepte van de liefde niet peilen, die uitgedrukt ligt in deze woorden, gesproken door de Vader, die Zelf liefde is: ‘Deze is mijn geliefde Zoon.’ O, dat ons de genade verleend worde om onveranderlijk op die heerlijke Zoon van God te vertrouwen.
Laat ons thans letten op de tweede verklaring: ‘In welke Ik Mijn welbehagen heb.’ Hij heeft welbehagen in Hem, wat niet alleen zeggen wil dat de Zoon Zelf de Vader eeuwig en oneindig welbehaaglijk is, maar dat God Zelf verzoend is en welbehagen heeft als wij Hem aanschouwen in Zijn Zoon. Terwijl ik dit nog in deze nacht overdacht, huppelde als het ware mijn hart van blijdschap, want ik dacht: ‘Nu, hoe ik de Vader ook mag mishaagd hebben, mijn Heiland, die mijn Voorspraak is, is Hem meer welbehaaglijk geweest dan ik Hem onbehaaglijk ben geweest. Mijn zonde is eindig, maar Zijn gerechtigheid is oneindig. Hebben mijn zonden de Heere God smart aangedaan, meer nog heeft Hem Christus’ gerechtigheid behaagd. Ik kan God niet meer dan eindig mishagen, maar Jezus is Hem oneindig behaaglijk, en wanneer Hij zich in mijn plaats, in mijn staat en in mijn toestand stelt en dus mij vervangt, dan is het welbehagen van de Vader in Zijn Zoon groter dan ooit Zijn mishagen in mij was.’ mijn broederen, welk een verdriet heeft de grote God aan de mensen gehad. ‘Het be- rouwde de Heere dat Hij de mens op de aarde gemaakt had en het smartte Hem aan zijn hart’ (Gen. 6: 6). Daarentegen is Hij voldaan over Zijn geliefde Zoon, Die onze natuur heeft aangenomen, zodat wij van Hem lezen: ‘De Heere had lust aan Hem, om Zijner gerechtigheid wille; Hij verheerlijkte de wet en maakte haar heerlijk’ (Jes. 42: 21). De Heere ziet op degenen, die in Christus zijn met innig welgevallen neder, en heeft hen lief, zoals Hij Zijn Zoon lief heeft, want dit ligt in het woord: ‘In welke Ik Mijn welbehagen heb.’ Allen die in Christus Jezus zijn, zijn Gode aangenaam, ja God ziet in Christus met Goddelijk welgevallen op allen neer die in Zijn Zoon geloven, en heeft in hen niet alleen behagen, maar een welbehagen. Wanneer u met Christus voldaan bent, is God voldaan over u; wanneer u in de Zoon bent, dan geniet u het welbehagen van de Vader. Buiten Christus rest u niets dan Gods afkeer van u. Omtrent u die buiten Christus bent staat geschreven: ‘God zal Zijn tegenstanders verslinden.’ ‘Wie zal voor Zijn gramschap stand houden, en wie zal voor de hitte Zijns toorns bestaan?’ Hij kan de zonde niet zonder toorn aanzien. Hij zegt aangaande de zondaren: ‘Mijn ziel was van hen afkerig en ook had hun ziel een walg van Mij.’ Daar is geen vrede tussen een van Christus verwijderde ziel en God; er kan ook geen vrede bestaan. Maar wanneer een arm zondaar Christus door het geloof is ingeplant, dan is de verlustiging van de Vader in Christus’ persoon zodanig, dat Hij zich verlustigt in allen die in Hem zijn. Jezus zei: ‘De Vader Zelf heeft u lief.’ God heeft een welbehagen in alles wat Christus toebehoort: het geringste lid van Christus’ lichaam is aangenaam in de ogen van de Vader. Wanneer ik in iemand behagen heb, ben ik niet afkerig van zijn voet of enig ander lichaamsdeel. Wanneer ik dus een lid van Christus ben, ben ik door een levende, liefelijke, duurzame band met Hem verenigd, dan ben ik Gode welbehaaglijk, omdat Jezus Hem welbehaaglijk is. Van alle heiligen spreekt de Schrift als één met Christus; ze zijn zo volkomen met Hem verbonden, dat ze één lichaam met Hem uitmaken en God heeft geen afkeer van het ene gedeelte van dat lichaam, terwijl Hij het andere lief heeft. Is Christus gedeeld? Dat kan niet. De Vader heeft een welbehagen in het hele mystieke lichaam, omdat Jezus Christus er het Hoofd van is. O, hoe heerlijk is de stem van God! Elk woord heeft een bijzondere klem. Het is geen menselijke stem, maar de stem van de Eeuwige Zelf: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in welke Ik Mijn welbehagen heb!’
Merkt thans op de derde uitdrukking: ‘Hoort Hem!’ Neemt er acht op. Overdenkt, het zorgvuldig. Tracht het te verstaan. Aanvaardt en gelooft het met uw hele hart. Vertrouw er vast op en gehoorzaamt het in blijmoedigheid. Dit alles ligt opgesloten in de woorden: ‘Hoort Hem!’ wat wij konden aantonen indien de tijd het toeliet. ‘Hoort Hem!’ – het is alsof de Vader zei: ‘U hebt niet langer naar Mozes te horen; hoort Hem. U hebt niet meer naar Elia te luisteren; hoort Mijn Zoon!’ Er zijn duizenden in de wereld die roepen: ‘Hoort ons!’ maar de Vader zegt: ‘Hoort Hem!’ Veel stemmen vragen onze aandacht: nieuwe wijsgerige stelsels, moderne leerstellingen, oude ketterijen komen weer op, alle roepen ons toe en nodigen ons tot luisteren, maar de Vader zegt: ‘Hoort, Hem!’ Alsof Hij zei: ‘Hoort Hem en geen andere!’ Kan iemand er aanspraak op maken een opvolger van Christus te zijn? De Vader spreekt van geen opvolging, maar roept ons toe: ‘Hoort Hem!’ Indien Jezus dood was en Zijn profetisch ambt had opgehouden, dan konden wij naar anderen horen; maar omdat Hij leeft, horen wij de hemelstem door de eeuw heen weerklinken en ten duidelijkste roepen: ‘Hoort Hem!’ Geliefde Broeders! Hoort mij niet als ik uit mijzelf spreek, want ik heb niet meer recht op uw aandacht dan enig ander. Ik spreek gebrekkig, ik ken slechts ten dele en profeteer slechts ten dele. Voor zover ik mijn eigen mening spreek, spreek ik in ijdelheid. Maar wanneer ik de woorden van Christus spreek, en de waarheid welke de Geest van God heeft geopenbaard, dan ben ik het niet langer die spreek, maar Christus Zelf Die spreekt en dan bent u gebonden door het woord van de Vader, dat zegt: ‘Hoort Hem!’ O, hebt toch genoeg aan het horen van Christus en laat alle andere stemmen in de eeuwige vergetelheid varen. Is Hij Gods Zoon? ‘Hoort Hem’ dan. Is Hij Gods geliefde Zoon? ‘Hoort Hem’ dan. Heeft de Vader in Hem Zijn welbehagen en in Hem in u? ‘Hoort Hem’ dan. Wat kunt u minder doen? Behoort u dit niet altijd en uit al uw macht te doen? Petrus, het is niet nodig dat u tabernakels bouwt: de Vader beveelt u Jezus, uw Heere, te horen. Het is beter Christus te horen, dat is Zijn onderwijs aan te horen en het op te volgen, dan kathedralen voor Hem te bouwen, hoeveel te meer dan zulke broze tenten als Petrus bedoelde. Petrus, het is niet nodig u met veel dienen te overstelpen en Martha te spelen; u zult beter doen door aan Zijn voeten te zitten met Maria en Hem te horen. De hoogste eer die wij Christus als profeet kunnen bewijzen is: Hem te horen, Zijn beloften gelovig te omhelzen en Hem in Zijn voorschriften te gehoorzamen. Jezus kwam met het voornemen om te onder- wijzen, en wij eren Hem het best wanneer wij voor Hem onze oren en harten openzetten en tot het besluit komen om te geloven wat Hij zegt en te doen wat Hij gebiedt.
‘Deze is mijn geliefde Zoon, hoort Hem!’ Het is alsof de Vader zei: ‘Ik heb eenmaal tot u gesproken met Mijn eigen stem, en Ik zie dat u van vrees op uw aangezichten valt; blijkbaar kunt u Mijn onmiddellijke tegenwoordigheid niet verdragen. Ik zie uw aangezichten vertrokken van schrik; u ligt voorover op de grond, verstijfd ven angst; Ik zal niet meer rechtstreeks Zelf spreken; lk heb u Mijn geliefde Zoon als Middelaar gegeven; hoort Hem.’ De psalmdichter David zei: ‘De stem des Heeren is met macht; de stem des heren is met majesteit; de stem des Heeren doet de woestijn leven; de Heere doet de woestijn van Kades beven.’ Is het niet liefderijk van Zijn zijde dat Hij niet meer Zelf tot ons spreken wil, maar zich openbaren door Zijn Zoon, wiens naam is ‘het Woord Gods’? Herinnert u wat Israël bij de Sinaï tot Mozes, de typische middelaar, zei: ‘Spreek u met ons en wij zullen horen, en dat God niet met ons spreke, opdat wij niet sterven.’ Toen zei de Heere tot Mozes: ‘Het is allemaal goed wat ze gesproken hebben.’ De Heere erkende ten volle de noodzakelijkheid van een middelaar en wees ons die aan in de persoon van Zijn Geliefde, toen Hij zei: ‘Hoort Hem!’ Het is zoals Farao, die tot degenen die om koren kwamen sprak: ‘Gaat tot Jozef!’ Hier zegt God tot de mensen: ‘Komt niet het eerst tot Mij: gaat tot Mijn Zoon.’ Niemand komt tot de Vader dan door Jezus Christus, Zijn Zoon. Ik zal niet met u spreken, want u bent slechts stof en, as, en zou door de donder van Mijn stem verpletterd worden. Hoort HEM. Geloofd zij de genade van God Die weet wat maaksel wij zijn, gedachtig dat wij stof zijn. Hij heeft tot ons gesproken door Zijn Zoon: laat ons tot Hem het oor neigen en tot Hem gaan, laat ons horen, opdat wij leven mogen.
Laat ons hiermee overgaan tot het tweede gedeelte van mijn rede, waarin ik zo kort mogelijk moet zijn, hoewel het onderwerp wel een gehele leerrede eist.
II. Laat ons de stem van Jezus horen. De Vader Zelf heeft ons naar Jezus verwezen, laat ons tot Jezus gaan. – ‘En de discipelen, dit horende, vielen op hun aangezicht en werden zeer bevreesd. En Jezus bij hen komende raakte hen aan, en zeide: Staat op en vreest niet.’ – Geliefde Vrienden! u zult, denk ik, van het verlangen om wonderen te zien en stemmen van God te horen genezen zijn, wanneer u wel acht geeft op de uitwerking van Gods stem op de begunstigde apostelen. U kunt die stem geenszins beter verdragen dan zij het konden; indien zelfs zo goed. Ik hoop dat u nu voldaan bent met wat de Vader u beveelt, namelijk dat u Zijn geliefde Zoon Jezus Christus, onze Heere, zult horen. Misschien denkt iemand dat de apostelen niet bevreesd hadden behoeven te zijn, omdat ze gelovige mannen waren, bezig in het best mogelijke werk en in gezelschap van hun Heere, Die hun Beschermer en Vriend was. En toch is de invloed van Gods heerlijkheid op het menselijk gemoed zo overweldigend, dat ze op hun aangezicht vielen. Zo ging het Job, en Daniël, en Jesaja, en Habakuk en al zulke heilige mannen. De tegenwoordigheid van de Heere vervulde hen met vreze en beving en zelfverfoeiing.
Zie hoe de Heere Jezus met Zijn drie discipelen handelt. Wij zouden verwachten dat ze de toevlucht tot hun Heere genomen hadden. Waarom deden ze dat niet? Waarom riepen ze niet tot Hem: ‘Meester, wij bezwijken!’ Waarom zei Petrus nu niet, zoals hij een andere gelegenheid: ‘Heere, indien U het bent, als gebied mij tot U te komen!?’ Nee, ze waren overweldigd, verbijsterd, verward; de heerlijkheid van de Heere had hen op het aangezicht doen vallen als doden, en hen met hevige schrik vervuld. Toen kwam God, in het vlees verschenen, hun Heere en tevens hun Broeder, in Zijn heilig ambt tussen beide. Ten eerste komt Hij bij hen. Wycliffe vertaalt hier: ‘Hij kwam dichtbij.’ Hij trad op hen toe, want enige afstand is pijnlijk voor een verschrikt hart. Jezus naderde het verschrikte drietal. Dit is de aantrekkelijkheid van onze Heere Jezus Christus, dat Hij zo dichtbij ons, arme verslagenen, komt, wanneer wij door de heerlijkheid van God en ons zondegevoel overweldigd worden. Wegens Zijn heerlijkheid en onze broosheid moet God schijnbaar ver van ons zijn, hoewel Hij in neerbuigende geleide tot ons komt. Hij is in de hemel en wij zijn op aarde. Hij de Schepper en wij zijn schepselen van een uur. De Heere Jezus nadert hen zo licht omdat Hij in onze natuur verschijnt en been van ons been en vlees van ons vlees is. Wij mogen vertrouwelijk met Hem verkeren zonder daarom berispt te worden. Kleine kinderen lieten zich omvangen in Zijn armen en Hij sprak: ‘Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet.’ Wanneer kinderen Hem welkom waren, gevoelen wij dat ook wij komen mogen, ja wij weten tot onze blijdschap dat wanneer wij niet tot Hem kunnen komen Hij tot ons komt en wanneer onze zwakheid ons ter aarde doet vallen Hij tot ons komt om ons op te helpen. Zijn medelijden doet Hem Zich tot ons spoeden en onze ontroerde harten stillen. Als een kind valt, hoe haast zich dan zijn moeder om het weer op zijn voeten te zetten. Toch spoedt ze zich niet meer dan Jezus, die de Zijnen niet lang in hun kommer laat verkeren. Hij ijlt op Zijn arme, zwakke, verslagen discipelen toe. Hij wil hen niet ongetroost laten. In onze dagen is Hij nog dezelfde Christus als in de dagen van Zijn vlees. Nog altijd gaat Hij voort de Zijnen op te zoeken en zich aan hen te openbaren, evenals toen Hij op aarde verkeerde. Broeders, vraagt geen bewijzen meer; doorzoekt geen boeken om bewijzen te vinden. Bidt de Heere Jezus tot u te komen; Zijn tegenwoordigheid zal dan alle bewijsvoering vervangen, ja verreweg beter zijn dan die. De gemeenschap met Christus verschaft aan de ziel onweersprekelijke bewijzen betreffende Zijn wezen, Zijn liefde, Zijn macht, Zijn Godheid. Wezenlijk in Zijn nabijheid leven is voor het gemoed een harnas waarop alle aanvallen van het ongeloof afstuiten. Laat Christus tot ons komen, en met alle vragen en twijfels is het uit. Spitsvondige redeneringen worden genageld aan Zijn kruis; tegenbedenkingen vallen dood aan Zijn voeten. Die zekerheid werkt oneindig beter dan wanneer uit gindse donkere wolk God Zelf met een stem van de donder tot ons sprak.
Het eerste wat Jezus deed toen Hij bij Zijn drie discipelen kwam was: Hij raakte hen aan. Dit is mij iets heerlijks: toen ze daar vol vrees neerlagen, raakte Hij Petrus aan, raakte Hij Jacobus aan, en raakte Hij Johannes aan, evenals in later dagen, waarvan wij lezen: ‘Hij legde zijn rechterhand op mij en zei tot mij: ‘Vrees niet.” Op die wijze genas Hij de met melaatsheid bezochten, de blinde raakte Hij aan en gaf hem het gezicht en het gestorven kind van Jaïrus wekte Hij op dezelfde wijze op. O, welk een kracht ligt er in Zijn aanraking! Ons aanraken van Jezus behoudt ons, wat zal dan Zijn aanraking van ons dan niet doen! Wij hebben, daarbij, zoveel op met het gevoel, dat het ons een behoefte is te weten dat de Heere werkelijk medelijden met ons heeft en zo innig deel in onze toestand neemt, dat Hij ons wil aanraken. Die aanraking stelt onze ontroerde harten gerust, en wij weten van onze Heere dat Hij Immanuel, God met ons, is. Medelijden! Dat is de uitdrukking van de menselijke aanraking van een hand die niettemin Goddelijk is. O, hoe teer heeft Christus ons aangeraakt door Zijn deelgenootschap aan al het menselijke. Hij raakte ons overal aan: in onze armoede, want Hij had niets om Zijn hoofd op neer te leggen; in onze dorst, want Hij zat neer bij de Jacobsbron en zei: ‘Geef mij te drinken’; in smart, want Hij werd verraden door Zijn vriend. Hij heeft ons aangeraakt in zielsbenauwdheid, want Hij riep uit: ‘Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe.’ Hij is aangedaan geweest door een gevoel van onze zwakheden, want ‘Hij is in alle dingen verzocht geworden zoals als wij.’ Een oppermachtige, volstrekte God schijnt ons toe geen medegevoel met ons te hebben; Hij heeft medelijden met ons zoals een vader medelijden heeft met zijn kinderen; toch staat Hij boven ons en onze vrees staat ons in de weg om tot Hem op te zien. Om het teerste medelijden in onze benauwdheden te vinden moet ons een broeder geboren zijn, en zulk een broeder is Jezus. Wij zijn zwak en zondig, en Jezus raakt ons in beide opzichten aan, want Hij heeft ons vlees aangenomen en onze zonden gedragen. Hij is ‘met de Overtreders gerekend’, en aldus raakte Hij overtreders aan; en Hij werd zwak als wij, zodat Hij ten laatste sprak: ‘ik ben een worm en geen man’, en aldus heeft Hij onze zwakheden en ziekheden aangeraakt. Geliefde Vrienden, niets treft onze harten dieper dan de Goddelijke aanraking van Christus, want wanneer u die ervaren hebt, zult u getuigen dat de aanraking met Zijn wonderlijke persoon als het leven is uit de doden. Er gaat kracht van Christus tot ons uit wanneer de zoom van Zijn kleed en onze vinger met elkaar in aanraking komen. De aanraking van de genade van Zijn kant en het geloof van onze kant brengen ons kracht, licht, blijdschap en al wat verder in Jezus is om onze behoeften te vervullen. Jezus legt Zijn hand op ons en in de kracht die ze meedeelt trotseert Hij de hel en stijgt Hij ten hemel. Ezra betuigde: ‘Ik heb mij gesterkt, naar de hand van de Heere mijn God over mij.’ Door het heilig medelijden van de almachtige Lijder, roemen wij in verdrukking en triomferen in de dood. Is dit geen werkdadiger bewijs van de waarheid van het Evangelie en van Christus’ zending dan wanneer God nogmaals uit een wolk tot ons sprak? De wondermacht van Christus onze harten te voelen sterken, is boven allen twijfel het meest betrouwbare en zekere getuigenis.
U hebt wel gelezen van de Rode Zee, hoe God ze kliefde voor Zijn volk Israël en Farao in de diepe wateren deed omkomen. Zegt niet bij uzelf ‘Ik wenste daar geweest te zijn’, maar bid God u een weg te banen door uw benauwdheden en de Rode Zee van u zonden te doen opdrogen en u in Kanaän te voeren. De vergeving van de zonde zal u blij maken in Hem. Het moet een treffende tentoonspreiding van Gods heerlijke majesteit zijn geweest, toen Hij een dikke, tastbare duisternis over het gehele land uitbreidde. Wat mij betreft, acht ik het een meer begeerlijk bewijs van Gods macht, toen Hij mijn zware duisternis deed opklaren en mij tot Zijn wonderbaar licht bracht. Toen Hij al de wateren van Egypte in bloed veranderde, zodat men walgde van het drinkwater uit de rivier, was dit een vast bewijs dat God daar tegenwoordig was. Maar voor mijn ziel was het een nog vaster bewijs toen Hij mijn water in wijn veranderde en door Zijn genade mijn natuurlijk leven deed overgaan in zulk één als hetwelk het deel is van de hemelbewoners. Hij heeft ons uit de diepten van onze natuurlijke verdorvenheid opgetrokken en ons met Christus in de hemel gezet. Is dit geen even sterk bewijs van Zijn macht en Godheid als dat Hij Israël uit het land van de dienstbaarheid opvoerde en Zijn volk in vrijheid stelde? Het was een krachtig bewijs voor Gods tegenwoordigheid in Egypte dat Hij de vorsen riep en ze kwamen, tot zelfs in de kamer van de koning. Maar welk een krachtig bewijs dat Hij ons nabij is, ligt, naar het mij voorkomt, hier in, dat de Heere uit onze ziel alle vorsen van vrees verdrijft, die in ons binnenste kwaken tot in de koningskamers van verootmoediging en gemeenschapsoefening. Wegens hun kwaken konden wij onze God niet aanbidden en verheerlijken, maar allerwegen werden wij door twijfelingen geslingerd en door vrees aangedaan. Maar wanneer Jezus nu komt en beide verdrijft, is dit voor het hart een natuurlijker en proefondervinderlijker bewijs dan duizend wonderen konden zijn. Want dat zijn twee uitwerkselen en werkingen van Christus’ medelijden – Jezus kwam bij hen en Hij raakte hen aan.
Maar de voorname zaak is bij Jezus het woord – ‘Hij sprak tot hen.’
Hij is het Woord, en als het Woord bewijst Hij Zijn Godheid. ‘Waar het woord des konings is, daar is heerschappij.’ Nadat Jezus hen had aangeraakt zei Hij: ‘Staat op en vreest niet.’ Heerlijk woord! ‘Staat op en vreest niet.’ Wanneer Jezus’ woord met macht tot onze moedeloze zielen komt, en wij gesterkt worden in het vertrouwen, worden wij overtuigd van de waarheid van het Evangelie. Wanneer wij door vrees ongeschikt zijn voor de dienst aan de Heere en Jezus vernieuwt onze kracht door tot ons te spreken: ‘Staat op!’ zodat wij weer bekwaam worden voor Zijn werk, dan geloven wij en zijn wij verzekerd. ‘De blijdschap des Heeren is onze sterkte.’ Wanneer de gezegende Trooster Christus in ons openbaart, zodat wij opgebeurd en verblijd worden te midden van onze wederwaardigheden, dan hebben wij geen tekenen en wonderen te vragen, noch stemmen uit de wolken: het is genoeg, de waarheid is aan onze gewetens bezegeld. Het woord van Christus is verreweg beter dan alle andere openbaring, want het doet ons niet bezwijken van vrees, maar zendt ons uit om de strijden van de Heere te strijden.
In één woord: Vraagt geen tekenen en wonderen die God niet geven wil, maar’Hoort Hem!’ Luistert gelovig naar Jezus, en uw persoonlijke ondervinding van Zijn tegenwoordigheid zal voor u alles zijn wat u als middel van verzekerdheid behoeft. Leeft voor Christus, leeft in Christus, leeft met Christus, en dit zal voor u beter zijn dan gezichten, of luchtige wolken, of stemmen uit de hemel, of alle denkbare bewijzen. Dit zal uw geest verlichten en uw hart verblijden, tot de dag aanbreekt en de schaduwen vlieden, en u God zult zien, ook de Vader, van aangezicht tot aangezicht. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen.
Amen.