En gij, broeders! Vertraagt niet in goed te doen. 2 Thess. 3:13
Lees de twee voorafgaande verzen en zie hoe de apostel hen laakt, die “niet werken.”
Een gemeente moet als een bijenkorf wezen van werkbijen.
Er moet orde wezen en waar ieder aan de arbeid is, zal ook orde wezen.
Er moet kalmte wezen en arbeid bevordert haar: (2 Thess. 3:12).
Er moet eerlijkheid wezen en arbeid kweekt haar.
Het gevaar bestaat daarin, dat wij eerst de arbeid moe worden en ons dan inbeelden, dat wij genoeg gedaan hebben, of wel door onze grotere voornaamheid van arbeid ontslagen zijn, of omdat wij bijdragen om een plaatsvervanger te betalen. Zolang ons nog krachten over blijven, mogen wij niet ophouden persoonlijk voor Jezus te arbeiden.
Daarenboven zullen er ook personen tot ons komen, die geen arbeiders, maar bemoeiallen zijn. Zij werken niet voor hun eigen brood, maar zijn verwonderlijk begerig om het brood van anderen te eten. Deze zullen spoedig beroering en verwoesting veroorzaken, maar van “goed doen” weten zij niets.
De apostel tracht deze kwaal te genezen en daarom geeft hij
I. Een korte samenvatting van Christelijk leven. Hij noemt het: “goed doen.”
1. Godsdienstig werk is goed doen. Prediking, onderwijs, het schrijven van boeken en brieven, het bijwonen van vergaderingen, onderwijs in Zondagscholen, het uitdelen van tractaatjes, persoonlijke gesprekken, het gebed in de eenzaamheid, dankzegging, enz.
2. Werken van de barmhartigheid zijn “goed doen.” De armen, de weduwen en de wezen, de onwetenden, de zieken, de gevallenen en de wanhopenden moeten met tederheid worden verzorgd.
3. Het gewone werk is “goed doen.” Wij zullen zien, dat dit het grote punt is in de tekst, als wij de voorafgaande verzen lezen. Goed doen neemt velerlei vormen aan, onder meer deze: Onderhoud van het gezin door de echtgenoot. Bestier van het huis door de vrouw. Hulp in huiselijk werk door de dochters. Naarstigheid in zijn beroep door de jonkman. Het leren van lessen door het kind op school. Trouwe arbeid van de dienstboden. Eerlijke arbeidt van de dagloner.
4. Vaste arbeid is “goed doen” in al deze opzichten, daar het gewone arbeid is, gebruikt tot barmhartige en godsdienstige doeleinden.
Onderhoud van bejaarde lieden door degenen, die voor hen werken. Waken bij zwakke of zieke bloedverwanten. Opvoeden van kinderen in de vrees van de Heere. Werk gedaan in verband met de Kerk van God, ten einde anderen in staat te stellen om het evangelie te prediken. Alles is “goed doen” wat uit plichtsbesef geschiedt, in af hankelijkheid van God, in geloof aan zijn woord, uit liefde tot Christus, met welwillendheid jegens andere arbeiders, met gebed om leiding en bestuur, in Gods gunst en met zijn zegen. Geheel gewone werkzaamheden ontvangen wijding en het laagste, grofste werk wordt goddelijk als de beweegreden rein en verheven is.
Thans achten wij het verstandig om aan die zendbrief
II. Een waarschuwing te ontlenen omtrent de oorzaken van het vertragen in goed doen.
1. Zij, die op onwaardige wijze liefde en barmhartigheid ontvangen, maken dat men de arbeid aan hen moe wordt. (2 Thess 3:10).
2. Door het voorbeeld van traagheid worden de naarstigen tot traagheid verleid: (2 Thess 3:11).
3. Bemoeizieke en onordelijke mensen hinderen velen in hun vlijtig dienen: (2 Thess. 3:11,12).
4. Onruststokers, zoals “ongeschikte en boze mensen” ontmoedigen hen, die de Heere wensen te dienen: (2 Thess. 3:2).
5. Ons eigen vlees is maar al te zeer geneigd om aan gemakzucht toe te geven en moeilijkheden te ontwijken.
Wij kunnen al te veel waarde hechten aan werken, maar het is even gemakkelijk om er te weinig van te hebben. Laat ons waken tegen moe worden, of vertragen.
Besluiten wij thans met
III. Een argument tegen het vertragen in goed doen. “En gij, broeders! Vertraagt niet in goed te doen.”
1. Verliest niet, wat gij reeds tot stand gebracht hebt.
2. Bedenkt wat voor zelfverloochening anderen beoefenen voor zaken van veel minder aanbelang: krijgslieden, worstelaars, roeiers in een roeiwedstrijd, enz.
3. Gedenk, dat Gods oog op u, zijn hand met u is, dat zijn vriendelijk aangezicht over u licht, dat gij staat onder zijn gebod.
4. Denk na over de grootheid van de dienst in en op zich zelf, daar het de dienst is van de Heere om zijn hoogheerlijke en heilige zaak te bevorderen.
5. Denk aan het verheven leven van hen, die u voorgegaan zijn in deze hemelse dienst.
6. Vestig uw oog op Jezus en op hetgeen Hij heeft verduurd.
7. Ziet op de vergelding van het loon: de kroon, de palm.
Vertraag niet, als anderen moe worden en bezwijken.
Indien anderen beuzelen en het werk van zich afschuiven, zij het dan uw voorrecht om liever te geven dan te ontvangen.
Indien anderen de vrede van de gemeente verstoren, zij het uw streven om hem te bevorderen en te handhaven, zodat de zegen van vers 16 uw deel is.
De Hebreërs zeggen, dat God meer behagen schept in bijwoorden dan in naamwoorden. Het is niet zo zeer wat gedaan is, maar hoe het gedaan is, waar het bij God op aan komt. Niet hoe veel, maar hoe goed! Het is wel-doen, waarop een “wel u” zal volgen.
RALPH VENNING.