Maar zij waren hem tot zijn val, gans Israël met hem. 2 Kron. 28:23
Verhaal de omstandigheden. Achaz keerde zich af van Jehova om de goden van Damascus te dienen, omdat Syrië voorspoed genoot.
“Want hij offerde de goden van Damascus, die hem geslagen hadden, en zei: Omdat de goden van de koningen van Syrië hen helpen, zal ik hun offeren, opdat zij mij ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val, bovendien aan geheel Israël.”
De daarop volgende invoering van valse goden, en de verontreiniging van de eredienst van God veroorzaakten de val van Achaz en zijn koninkrijk.
Wij vrezen, dat dit ook de val van Engeland wel kan zijn; want de afgoden van de Papisten en de leerstellingen van Rome zijn wederom ingevoerd in ons land. Ofschoon nu geen enkel land voorspoed heeft, waar die afgoden en deze leerstellingen de overhand hebben, zijn er toch verdwaasde geesten aan de arbeid getogen om de goden van het Vaticaan te herstellen. Dit onderwerp verdient in veel trouwe leerredenen behandeld te worden.
Heden zullen wij de tekst echter tot een meer algemeen gebruik aanwenden.
I. De mens, zichzelf ten val brengende. Achaz is het type van vele verdervers van zichzelf. “Het heeft u bedorven, o Israël!” (Hos. 13:9).
Hij wilde zijn eigen heer en meester zijn. Dit heeft de verloren zoon ten val gebracht, en het zal nog miljoenen anderen ten val brengen.
Hij ging zeer ver in de zonde. “Hij wandelde in de weg van de koningen van Israël: (2 Kon. 16:3-4). Dat is een wandelen, dat tot verderf voert.
Hij verspilde er schatten aan. Hij gaf veel uit, maar won weinig. Losbandigheid en velerlei andere slechte wegen zijn zo duur, dat zij de mens te gronde richten.
De kastijding werd door hem getrotseerd. “In de tijd, dat hij in het nauw raakte, ging hij voort met ontrouw te zijn jegens de Heere,” (2 Kron. 28:22). Het op deze manier trotseren van de bestraffing leidt tot een gewisse onder gang.
Hij was uiterst bekwaam en probeerde door vleierij de gunst van de grote te verkrijgen. Hij maakte een kopie van een klassiek altaar, en zond het naar huis. Er komen meer mensen om, doordat zij te geleerd zijn, dan door dat zij te eenvoudig zijn.
Hij was een man van smaak. Hij was een beminnaar van het esthetische in de Godsdienst.
Hij had officiële personen, die hem steunden. “Uria, de priester, bouwde een altaar, naar alles, wat de koning Achaz van Damaskus ontboden had”: (2 Kon. 16:11). Slechte leraren zijn schrikkelijke verdervers.
Zondaren, die voorspoed hadden, werden door hem nagevolgd. De koning van Assyrië werd zijn model. Zo’n handelwijze is verderfelijk.
Hij verliet de gehele eredienst van God. Hij “sloot de deuren van het huis des Heeren toe” (vers 24). Dat is het toppunt van rebellie, en de bezegeling van het verderf.
Maar hij was niet voorspoedig; de valse goden waren hem tot zijn val.
II. De mens in zijn val. Wij verlaten Achaz om te denken aan sommigen, die ons omringen.
De mens wordt verteerd door inwendige en verborgen ondeugden. Hij is als een vermolmende bouwval, die een schuilplaats biedt aan uilen, vleermuizen en onrein nachtgedierte.
De man, die aan de drank is verslaafd, is ongeschikt voor de maatschappij, verdierlijkt, een duivel geworden.
De man van slecht gezelschap en vuile taal, die zal waarschijnlijk spoedig in de gevangenis zijn, of een verworpene worden.
De man met ongelovige denkbeelden en Godlasterlijke gesprekken, verloren voor God, voor het goede, voor zedelijk bewustzijn.
Overal om ons heen zien wij zulke geestelijke bouwvallen.
De mens is ten val gebracht; geruïneerd in vrede, karakter, bruikbaarheid, vooruitzichten. Het ergste van alles is, dat hij zelf een ruïne is, en dat altijd zal blijven.
Een ruïne wekt allerlei gewaarwordingen op. Wat zij geweest is! – Wat zij worden zal! Overdenkingen te midden van ruïnen kunnen nuttig wezen voor hen, die geneigd zouden zijn om Achaz na te volgen.
III. Anderen geruïneerd met hem. “Zij waren hem tot zijn val, gans Israël met hem.”
Met opzet. Sommige mensen maken door hun voorbeeld anderen tot dronkaards, door hun onderwijs maken zij
ongelovigen, door hun verleiding brengen zij de deugd ten val, door hun blote tegenwoordigheid bederven zij hetgeen er in hun metgezellen nog goed is.
Zonder opzet; zonder dat dit hun bedoeling is, verspreiden zij de besmetting van de zonde. Hun ongodsdienstigheid bederft de jeugd; hun gedrag oefent invloed uit op de onbeslisten; hun taal ontsteekt een onheilig vuur in de Goddelozen.
De zonde zal u ten val, ten verderve zijn, als u er in volhardt.
Uw val zal ook anderen meeslepen.
Wilt u niet proberen aan het verderf te ontkomen? Jezus is de Hersteller, de Wederoprichter van hen, die gevallen zijn.
Overblijfselen.
Er is een Australisch werptuig, de boomerang genaamd, dat op zo’n wijze geworpen wordt, dat het enige kringen beschrijft, in de lucht, om uiteindelijk terug te keren tot de hand van hem, die het geworpen heeft. De zonde is een soort boomerang, die zich op een hele bijzondere wijze in de ruimte beweegt, maar terugkeert tot deszelfs werker, en met tiendubbele kracht de schuldige ziel treft, die haar in de wereld heeft geworpen.
Wij zouden het kwaad van de zonde door de volgende vergelijking kunnen ophelderen: –”Stel, dat ik in een straat liep en mijn hand tegen een grote glasruit stootte: wat zou mij hierom overkomen?” “Gij zou gestraft worden, omdat gij dat glas had gebroken.” Zou dat al het leed zijn, dat mij dieswege overkomt? “Het glas zou u in de hand hebben gesneden.” Ja en zo is het ook met de zonde. Indien gij Gods wetten verbreekt, dan zult gij voor dat verbreken worden gestraft, maar door die daad van breken reeds hebt gij schade toegebracht aan uw ziel.
J. INGLIS.
Ik heb gehoord, dat een herder eens een adelaar gade sloeg, die zich van een klip hoog in de lucht verhief. De vogel steeg al hoger en hoger, maar werd weldra onvast en duizelig in zijn vlucht. Eerst liet hij de ene, toen de andere vleugel hangen totdat de arme vogel eindelijk met versnelde spoed ter aarde viel. De herder was nieuwsgierig naar de oorzaak van zijn val, en ging hem oprapen. En hij zag, dat toen de adelaar de laatste maal op de klip was neergestreken, een slangetje zich aan hem had vastgehecht; en naarmate die slang nu al dieper en dieper in hem knaagde, werd de adelaar door doodsbenauwdheid overvallen, en wankelde hij in de lucht; maar toen de slang zijn hart aanraakte, viel hij. Hebt gij nooit een man of een vrouw in de gemeente gezien, of in de maatschappij, die zich al hoger en hoger verhief? Die man verkreeg al meer en meer invloed, was blijkbaar sterk, algemeen bekend. Doch weldra begon hij te wankelen, zijn wandel werd onvast, zijn houding inconsequent, en ten laatste viel hij ter aarde, en lag neer in hopeloze schande, een schouwspel voor de engelen om over te wenen, en voor spotters en duivelen om op te smalen. Gij kent het geheim niet van die val, maar het alziend oog van God zag er de oorzaak van. Dat nalaten van het gebed, die geheime oneerlijkheid in zaken, dat steelsgewijze drinken van de beker van de bedwelming, die losbandigheid, welke door de mensen niet werd gezien, dat in stilte zich inlaten met ongeloof en dwaling: –dat was de slang, die aan het hart des adelaars knaagde, en hem ter aarde deed vallen.
T. CUYLER.
Van oudsher hebben wijze mensen volgehouden, dat er nooit een zonde was bedreven, waarvan de gevolgen op het hoofd van de zondaars alleen neerkwamen, dat niemand kwaad kon doen, zonder dat zijn medemensen er door hadden te lijden. Zij hebben hun bewering in dier voege opgehelderd: –Aan boord van een schip, komende van Joppe, bevond zich een passagier; die onder zijn bed over de gehele zijde van het schip een gat sneed. “Wat doet gij daar, ongelukkige!” riepen de mannen van de wacht, terwijl zij op hem toesnelden. Maar deze antwoordde bedaard: “Wat is u er aan gelegen? Het gat, dat ik gemaakt heb, is onder mijn eigen bed.” Deze aloude gelijkenis is onze grootste aandacht waardig. Niemand komt alleen om in zijn ongerechtigheid; niemand kan ten volle de gevolgen berekenen van zijn overtreding.