Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader van de barmhartigheden en de God van alle vertroosting; 2 Cor. 1:3, 4
“Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, met welke wij zelf van God vertroost worden.
De apostel begon met de zegen Gods in te roepen. (2 Cor. 1:1) Daarna gaat hij voort met God te loven. Hij was grotelijks beproefd, maar hij was in een dankbare en blijmoedige stemming, want hij schreef over zeer troostrijke zaken.
Hier hebben wij:
I. De troostrijke werkzaamheid. God te loven “Geloofd zij God.”
Indien iemand, die onder beproeving verkeert, de Heere looft
1. Dan blijkt hieruit, dat zijn hart niet overwonnen is, Zodat hij Satan niet behaagt door te mopperen, of Zijn eigen ziel niet vermoordt door wanhoop.
2. Er spreekt de profetie uit, dat God hem spoedig verlossing zal zenden, ten einde op nieuw lof uit te lokken. Het is zeer natuurlijk, dat men iemand op nieuw leent, als de interest, op hetgeen hij reeds heeft ontvangen, getrouw betaald wordt. Nooit heeft iemand God gezegend, of hij is vroeg of laat door God gezegend geworden.
3. Het is de gelovige buitengewoon nuttig. Het leidt de geest af van de tegenwoordige benauwdheid. Het heft het hart op tot hemelse gedachten en overwegingen. Het geeft ons een voorsmaak van de hemel, want de hemel bestaat voornamelijk in het aanbidden en loven van God. Het vernietigt tegenwoordige ellende door God op het toneel te brengen.
4. Wij zijn het, in welke toestand wij ons ook bevinden, aan God verschuldigd.
II. De troostrijke benamingen.
1. Een benaming van verwantschap, “De Vader van onze Here Jezus Christus.”
2. Een naam van de dankbaarheid, “De Vader van de barmhartigheden.”
3. Een naam van de hoop, “De God van alle vertroosting”
4. Een naam van de onderscheiding, “Die ons vertroost.” De Heere draagt bijzonder zorg voor hen, die op Hem vertrouwen.
III. Het troostrijke feit. “De God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking.”
1. God verwaardigt zich om persoonlijk de heiligen te vertroosten.
2. God beeft de gewoonte dit te doen. Hij is in het verleden altijd nabij geweest om ons te vertroosten en heeft ons nooit alleen gelaten.
3. God doet dit krachtig. Hij is altijd machtig geweest om ons in alle verdrukking te vertroosten. Geen beproeving ging ooit boven zijn macht.
4. God doet dit eeuwig, Hij zal ons vertroosten tot het einde toe, want Hij is “de God van alle vertroosting,” en Hij kan niet veranderen.
Behoorden wij niet altijd gelukkig te zijn, daar wij immer door God worden vertroost!
IV. Het troostrijke doel. “Opdat wij zouden kunnen vertroosten.”
1. Om ons troosters te maken van anderen. Dat is de bedoeling van de Heere. De Heilige Geest, de Trooster, voedt ons op om troosters te wezen. Er is in deze door de zonde bezochte wereld grote behoefte aan deze heilige dienst.
2. Om ons troosters te maken op een grote schaal. “Opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn.” Allerlei soort van smart moet ons bekend zijn, ten einde medegevoel te kunnen hebben met de lijders.
3. Om ons bedreven te maken in het werk van de vertroosting. “Opdat wij zouden vertroosten;” vanwege onze eigen ervaring van de goddelijke vertroosting.
4. Om ons bereidvaardig en medevoelend te maken, zodat wij door onze persoonlijke ervaring instinctmatig de toestand van anderen ter harte nemen.
Verenigen wij ons thans in bijzondere dankzegging aan de God van alle vertroosting. Laat ons vertroosting indrinken uit het Woord van de Heere en zelf gelukkig zijn in Christus Jezus.
Troostrijke woorden.
Muziek klinkt het liefelijkst nabij of op rivieren, waar de echo ervan het best door het water teruggekaatst wordt. Lof voor zwaarmoedigheid, dankbaarheid voor tranen en een zegenen van God bij de stromen van de beproeving, maken de welluidendste muziek in het oor van de hemel.
THOMAS FULLER.
Als wij trachten elkaar te vertroosten, laat het dan de vertroosting van God zijn, die wij geven.
T. T. LYNCH.