Zo vluchtte Joab tot de tent van de Heere en vatte de hoorns van het altaar. 1 Kon. 2:28
(1 Kon. 2:30) –“En Benaja kwam tot de tent van de Heere en zei tot hem: o zegt de koning: Kom uit. En hij zei: Nee, maar hier zal ik sterven.”
Joabs geweten begint te kloppen als hij hoort dat Salomo’s straffende hand tegen andere misdadigers is opgeheven.
Joab was een meedogenloos krijgsman, maar als het zijn eigen beurt wordt om te sterven, dan tracht hij de dood te ontvluchten.
Joab gaf niet heel veel om Godsdienst, maar als hij door het zwaard wordt vervolgd, dan vlucht hij heen naar het altaar.
Joab weigert zijn toevlucht te verlaten en wordt aan het altaar gedood.
Velen nemen de toevlucht tot het uitwendig waarnemen van de Godsdienst, zodra de dood hen bedreigt. Dan gaan zij verder dan de Schrift gebiedt; zij begeven zich niet slechts naar de tabernakel van de Heere, maar denken dat zij ook nog de hoorns van het altaar moeten vatten.
I. Het uitwendig waarnemen van de ordinantieen is voor de zaligheid van geen nut.
Als de mens aan uitwendige Godsdienstplechtigheden blijft hangen, dan zal hij er bij omkomen. In gezondheid en in ziekte zijn de sacramenten als middelen tot de zaligheid niet van nut. Zij zijn slechts bestemd voor hen, die reeds verlost zijn, doch voor anderen zijn zij schadelijk. (1 Kor. 11:29).
Godsdienstige handelingen, zoals het horen van predicatiën, het bijwonen van bidstonden, het lezen van de Schrift, het bidden met het gezin: dit alles te samen kan de mens niet redden, niet bevrijden van de straf voor zijn zonde. Die dingen zijn goed, maar het bloot vormelijk beoefenen er van, kan niet behouden.
Leraren. Deze worden soms door stervenden met een dwaze eerbied beschouwd. In het uur van de dood neemt een de toevlucht tot hun bidden met de zieke. Men hecht gewicht aan grafredenen en plechtigheden. Welk een bijgeloof? Belijdenisgeschriften. Deze kunnen zuiver zijn, zeer volledig, zeer vermaard en voortreffelijk en toch kunnen zij niet het bewijs zijn van de verlossing en zaligheid van hen, die ze aannemen en ondertekenen. Het lidmaatschap van de zuiverste kerk zou nog een ellendige grond van betrouwen uitmaken.
Rechtzinnigheid in de leer, ordinantiën en Godsdienstige handelingen zijn zaken, waaraan door sommigen zeer grote waarde wordt gehecht; maar zij zijn ongenoegzaam voor de zaligheid.
Gevoelens en gewaarwordingen. Angsten, zielsverrukkingen, wanhoop: op deze allemaal werd beurtelings betrouwd, allen werden zij als grond van hoop aangenomen, maar allen zijn zij even nietig.
Hoe ontzettend is het om te komen met uw hand op Gods altaar! Toch zal dit gebeuren, tenzij uw hart door Gods genade vernieuwd wordt.
Het uitwendig altaar was nooit bestemd om een vrijplaats te zijn voor de schuldige. Lees (Ex. 21:14), waar van de misdadiger gezegd wordt: “Gij zult zelf van voormijn altaar nemen, dat hij sterft”.
II. Op geestelijke wijze de toevlucht te nemen tot het ware altaar kan nuttig en dienstig zijn voor de zaligheid.
Wij zullen het geval met Joab als voorbeeld gebruiken.
1. Zijn daad: “Hij vatte de hoorns van het altaar. Wij doen dit in geestelijke zin door van het zwaard van de gerechtigheid tot Jezus te vluchten. En door zijn groot verzoeningswerk door het geloof aan te grijpen en ons aldus met zijn verzoening te verenigen en te verbinden.
2. De strenge eis van zijn tegenstander, –”Zo zegt de koning: Kom uit!” Dit is de eis van ongelovige Farizeeën, die leren dat de zaligheid is door de werken.
Het beschuldigend geweten binnen in de mens. Satan, die de Schrift vals aanhaalt.
3. Het wanhopig besluit van Joab, –”Nee, maar hier zal ik sterven.”
Dit is een verstandig besluit want elders moeten wij omkomen. Onze zaak erger te maken door ons aan Christus vast te klemmen, kunnen wij niet.
Er is niets anders, waaraan wij ons kunnen vastklemmen. Geen andere gerechtigheid of zoenoffer.
Wij kunnen, als wij ons aan Jezus vastklemmen, niet vandaar weggerukt worden.
Wij kunnen hoop ontlenen aan het feit, dat niemand daar ooit is omgekomen.
4. De vaste zekerheid en veiligheid. “Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.”
Indien gij omkwam, terwijl gij op Jezus vertrouwt, dan zou uw ondergang God de nederlaag doen lijden.
Christus onteren.
De zondaren de moed benemen om tot Jezus te komen. De heiligen moedeloos maken en hen aan de beloften doen twijfelen.
De verheerlijkten bedroeven, die zich verblijd hebben over de bekering van zondaren, maar thans zouden zien, dat zij zich hebben vergist.
Kom dan terstond tot de Heere Jezus en grijp naar het eeuwige leven.
U mag komen; want Hij nodigt u.
U moet komen; want Hij beveelt het u.
U moet thans komen; want nu is het de welaangename tijd.
Voorbeelden.
Ik herinner mij, dat ik eens gedurende een Cholera–epidemie in het midden van de nacht geroepen werd om met een stervende te bidden. Hij had de Sabbat doorgebracht door met een pleiziertochtje uit te gaan en maandagmorgen om drie uur stond ik aan zijn legerstede. Er was geen Bijbel in huis en hij had zeer dikwijls de prediker bespot; maar eer hij zijn bewustzijn verloor, verzocht hij zijn knecht om mij te laten halen. Wat kon ik doen? Hij was bewusteloos en daar stond ik, in droef gepeins verzonken over de toestand van een man, die Goddeloos geweigerd had Christus aan te nemen en toch bijgelovig de toevlucht had genomen tot zijn leraar.
“Wilt gij opschrijven, zwart op wit, wat ik moet geloven?” schreef een dame aan de eerwaarde Robert Howie. “Men heeft mij van veel teksten gesproken; maar het zijn er zo veel, dat ik er door in de war raak. Ik bid u, geef mij een tekst en ik zal trachten hem te geloven. Het antwoord luidde: Het is niet een speciale tekst en het is ook niet een groot aantal teksten die behouden en zalig maken, evenmin als de man, die naar de Vrijstad vluchtte, behouden werd door de naam van de stad op een handwijzer te lezen. Het is door te geloven in de Persoon en het werk van de Heere Jezus, dat wij overgebracht worden in het leven en eens wedergeboren zijn in dat leven behouden worden.”
Als iemand dorstig heengaat naar een bron, dan zal door het blote heengaan naar die bron zijn dorst niet worden gelest. Integendeel, met iedere stap die hij doet, zal zijn dorst toenemen. Het is door hetgeen hij uit de bron haalt, dat hij zijn dorst kan lessen. Evenzo is het niet door het bloot uitwendig gebruik maken van de ordinantien, dat gij ooit tot vrede kunt komen voor uw ziel, maar door in de ordinantien Jezus te proeven en te smaken, Jezus, wiens vlees waarlijk spijs en wiens bloed waarlijk drank is.
M’ CHEIJNE.
De Heere Jezus schept er een groot behagen in, dat arme zondaren tot Hem de toevlucht nemen, Hem aangrijpen en zich aan Hem vastklemmen, want dit geeft Hem de eer, die Hem toekomt als een genaderijke Zaligmaker en zal het doel helpen tot stand brengen, waaraan Hij zich heeft gewijd. Hij maakt er aanspraak op een Verlosser te zijn; laat ons dan gebruik van Hem maken in de hoedanigheid, die Hij zichzelf toekent. Een loods heeft graag het roer in hand; een geneesheer is er zeer op gesteld om zich moeilijke, ernstige ziektegevallen te zien toevertrouwd; een advocaat is blijde, als men hem een rechtzaak in handen geeft en zo is ook Jezus verblijd als de mens gebruik van Hem maakt. Jezus verlangt te zegenen en daarom zegt hij tot iedere zondaar, wat hij tot de vrouw aan de put gezegd heeft: “Geef mij te drinken.” O welk een heerlijke gedachte is het, dat gij uw Verlosser kunt verkwikken! Arme zondaar, haast u dit te doen.