Sommigen zijn ontslapen. 1 Cor. 15:6
Ja, de metgezellen van Jezus zijn een voor een ontslapen. Bedenk van hoe grote waarde zulke mensen en alle vrome mensen, zijn voor de kerk en hoe groot het verlies is, dat door hun heengaan wordt veroorzaakt.
Toch wordt er geen enkel woord van klacht geuit. Er wordt niet gezegd, dat zij omkwamen, of dat zij heen gingen naar het land van de schaduwen, maar dat “zij zijn ontslapen.”
De geest is met Jezus in de heerlijkheid: het lichaam rust tot aan zijn verschijning.
“Ontslapen” -dat geeft een geheel ander denkbeeld dan waardoor de geest van de Heidenen werd benauwd, als zij aan de dood dachten.
I. Het beeld, dat hire gebruikt is.
1. Een daad, die geheel natuurlijk is: “Ontslapen.” Het is het gepaste einde van een moeizame dag. Niet pijnlijk, maar het einde van de pijn. Het is zo begerenswaardig, dat indien het ons ontzegd was, wij er om moesten bidden. Het is uiterst liefelijk, als de plaats, waar wij slapen Jezus is. “In Jezus ontslapen.”
2. Een toestand, waarvan rust het hoofdbestanddeel is.
3. Een positie, waar men veilig is tegen duizenden gevaren, die de pelgrim, de arbeider, de strijder van alle kanten omringen.
4. Een toestand, die volstrekt niet vernietigend of verwoestend is. Het bestaan wordt noch door de slaap, noch door de dood vernietigd, ja er zelfs niet door geschaad. De dood behoort evenmin als de slaap als een kwaad te worden aangemerkt.
5. Een houding, die vol is van hoop. Van deze slaap zullen wij ontwaken. Zullen wij zonder moeite ontwaken. Zullen wij heerlijk verkwikt opstaan.
II. Gedachten door dit beeld opgewekt.
1. Hoe hebben wij gehandeld met hen, die thans ontslapen zijn. Hebben wij hun levende tegenwoordigheid, hun werk, hun getuigenis gewaardeerd? Behoorden wij niet vriendelijker te zijn voor hen, die thans nog leven?
2. Hoe kunnen wij het verlies, door hun ontslapen veroorzaakt, vergoeden? Behoorden wij ons voordeel niet te doen met hun voorbeeld?
3. Hoe voegzaam is het, dat ook wij bereid zijn om te ontslapen! Hebben wij “bevel gegeven aan ons huis?” Is ons hart bereid? Is onze Christelijke arbeid in orde?
4. Hoe veel beter is het, dat de gelovigen ontslapen, dan dat de goddelozen sterven in hun zonde!
5. Hoe geduldig behoorden wij te wezen onder de arbeid en het lijden van de dag, daar er toch een rust overblijft voor het volk van God!
III. De hoop, die door dat beeld wordt bevestigd.
1. Die ontslapen zijn behoren ons nog toe, evenals zij, die in ons huis slapende zijn, tot de overige bewoners gerekend worden. Zij bezitten hetzelfde leven, dat in ons is. Zij maken een deel uit van hetzelfde gezin. “Wij zijn met ons achten.” (1)
Zij vormen een zelfde gemeente. “Een gemeente boven, beneden.”
2. Deze slapenden zullen nog ontwaken. De stem huns Vaders zal hen opwekken. Zij zullen waarlijk opgewekt zijn, vol van gezondheid en kracht. Zij zullen een nieuw gewaad hebben. Zij zullen niet nogmaals ontslapen.
3. Wij zullen met de slapenden gemeenschap oefenen. De slaap vernietigt thans de liefde niet tussen broeder en zuster. Wij zullen opstaan als een onverbroken gezin, verlost en zalig in de Heere. Laat ons niet hopeloos treuren over de ontslapenen. Laten wij zelf niet slapen, voor dat het tijd is om te rusten. Laten wij niet vrezen om in zulk goed gezelschap te slapen.
(1) Zie het vers van Wordsworth, vertaling van Dr. Nicolaas Beets.